Door Mark Hendriks
2016 was het jaar van de roerige volksraadpleging. De Brexit, het Oekraïnereferendum en het voor de Italiaanse premier Renzi fataal verlopen referendum over enkele grondwetswijzigingen, gingen als schokgolven door Europa.
Ook in de ruimtelijke ordening zorgen referenda voor ophef. Begin deze maand mochten in twee steden burgers naar de stembus: in Arnhem vanwege een ontwikkelingsplan voor het buitendijkse Meinerswijk en in Rotterdam om zich uit te spreken over een nieuwe woonvisie. Net als bij het Oekraïneverdrag gingen beide referenda voorbij aan de complexiteit van het eigenlijke onderwerp. De Rotterdammers hadden te maken met een langetermijnvisie voor de hele stad, maar in de praktijk beperkte het referendum zich tot één issue: het wel of niet slopen van goedkope huurwoningen. In Arnhem werd het stemmen gereduceerd tot het wel of niet toestaan van woningbouw, niet meer dan een summier onderdeel van een plan dat de potentie heeft om Meinerswijk als volwaardig stadsdeel op de kaart te zetten.
De referenda laten zien dat het betrekken van burgers bij ruimtelijke en stedenbouwkundige ontwikkelingen nog altijd een worsteling is. Het is voor politici, plannenmakers en ontwerpers verleidelijk om toe te geven aan de steeds luidere roep om participatie en aan burgerinitiatieven in de stadsontwikkeling. Maar dat alles ontslaat hen niet van hun taak om juist bij vraagstukken van publiek belang – zoals een woonvisie of de herontwikkeling van een cruciaal stuk stad als Meinerswijk – zelf knopen door te hakken. Door burgers alleen te vragen ergens ja of nee op te zeggen, wordt niet alleen geen recht gedaan aan de inhoud van een plan of visie, maar ook voorkomen dat mensen daadwerkelijk betrokken raken.
Deze column verscheen eerder als editorial in het Blauwe Kamer e-zine van december