Kunstenaar Boudewien van den Berg fotografeerde samen met Anne Feikje Weidema talloze plekken in verzorgingshuizen. Haar foto's vormen tezamen een onderzoek naar de levensomstandigheden van ouderen in zorginstellingen.
Rijksbouwmeester Floris Alkemade sprak vorig jaar met Van den Berg in het kader van zijn gasthoofdredacteurschap van Blauwe Kamer. Hij vroeg daarin aandacht voor het thema 'zorg in de wijk'. Van de prijsvraag Who cares die hij daarover uitschreef is op 8 mei de eerste ronde afgesloten met het uitroepen van 20 winnaars.
Tekst Mark Hendriks | Foto Christiaan Krouwels
Floris Alkemade bladert door de dikke pil die Boudewien van den Berg op tafel heeft gelegd. Het lijvige boekwerk is het resultaat van haar onderzoek naar de leefomstandigheden van ouderen in verzorgingstehuizen door heel Nederland. Samen met Anne Feikje Weidema fotografeerde ze talloze plekken, van garderobes tot badkamers, van recepties tot trappenhuizen, van huiskamers tot zithoeken.
De pagina’s bevatten foto’s van zieltogende gangen, kamers en kantines. Af en toe geeft Alkemade commentaar. ‘Als ik hier naar kijk kan ik niet anders concluderen dan dat ouder worden op dit
soort plaatsen samengaat met lelijkheid. Het lijkt of de beeldtaal, de vormgeving er niet toe doet.’
‘Dat deed het ook niet’, reageert Van den Berg, werkzaam als zelfstandig ontwerper en onderzoeker. ‘Hoewel in die complexen ouderen wonen, speelde dat in het ontwerpproces nauwelijks een rol.
Verzorgingstehuizen zijn ook werkomgevingen – efficiency en beleid waren leidend. Hoe kan het verzorgend personeel makkelijk een ronde langs de kamers maken? Dat stond centraal.’
Alkemade knikt: ‘Ik zie het bij mezelf thuis. We hebben besloten om onze oude woning in te richten als driegeneratiehuis, onder andere voor mijn vader die aan Alzheimer lijdt. Dat betekent dat
allerlei zorgmaterieel je huis in komt. Het ziet er allemaal even treurig uit en eerlijk gezegd begin ik daar moedeloos van te worden – mijn huis lijkt een half hospitaal.’
‘Precies’, antwoordt Van den Berg. ‘Je huis is je huis niet meer.’
Losliggende bestrating
De gebrekkige aandacht voor architectuur en vormgeving – in haar onderzoek concludeert Van den Berg dat het mes aan twee kanten snijdt. ‘Wij hebben het nu over esthetiek. Maar uit gesprekken met bewoners blijkt dat voor hen de praktische kant van vormgeving voorop staat. Op een locatie vertelden personeelsleden dat er weinig aandacht is voor de inrichting van de tuin omdat bewoners er toch geen gebruik van maken. Maar diezelfde bewoners vertelden dat ze de tuin vanwege drempels en losliggende bestrating niet in durven. Daar moet volgens hen iets aan gedaan worden, hoe het er verder uitziet vinden ze minder belangrijk.’
Een briefje op een kamerdeur: "Wilt u niet in mijn kamer komen wanneer ik er niet ben, ben ik er wel wacht dan op antwoord voordat u binnenkomt."
Ze vervolgt: ‘Bewegingsvrijheid, autonomie, zelf keuzes kunnen maken – dat is heel belangrijk. Het is aan ontwerpers om hiervoor omstandigheden te creëren.’
‘Zijn daar richtlijnen voor op te stellen?’, wil Alkemade weten.
‘Dat denk ik wel. Het begint ermee dat het wonen voorop komt te staan. Neem de kamerdeur – in veel verzorgingstehuizen worden die te pas en te onpas geopend. Terwijl het wel om iemands woning
gaat, om iemands privédomein. Door die deuren als voordeuren vorm te geven, wordt het minder vanzelfsprekend om zomaar binnen te vallen.’ Ze bladert in het boek naar een foto van een briefje dat
ze op een kamerdeur aantrof. Ze leest voor: ‘Wilt u niet in mijn kamer komen wanneer ik er niet ben, ben ik er wel wacht dan op antwoord voordat u binnenkomt.’ Een paar regels verder: ‘Ik kom ook
niet in uw huis. Regelmatig wordt mijn privacy geschonden. Dat geeft een onzeker gevoel. Blijf uit mijn huis.’
Het zit ’m volgens Van den Berg in kleine dingen. Kunnen bewoners ook na het geplande breiuurtje breien? Mogen ze op de gang een bloempot naast hun deur zetten? Zijn persoonlijke uitingen
toegestaan?
Meer dan een korte groet
De vraag rijst wat deze analyse betekent voor de openbare ruimte en de stedenbouwkundige opbouw van een buurt. Hoe zorgen we dat woonwijken niet wegkwijnen omdat de bevolking vergrijst,
voorzieningen verdwijnen en mensen elkaar niet meer ontmoeten?
Boudewien van den Berg pakt een tweede boek uit haar tas, met de titel ‘Wonen zonder zorgen’ dat ze samen met architect Jef van den Putte en onderzoeker Pieter Graaff schreef. In het boek worden
aanbevelingen gedaan over voorzieningenniveau, sociale interactie en mobiliteit. Zo zijn plekken nodig voor ontmoetingen die verder gaan dan een korte groet. Routes in de wijk moeten niet alleen
toegankelijk zijn, maar ook aantrekkelijk met voldoende rustpunten – zo neemt de kans dat ouderen daadwerkelijk naar buiten gaan aanzienlijk toe. Niet bepaald wereldschokkend, deze adviezen –
maar ook geen vanzelfsprekendheden, vindt Van den Berg.
Volgens de ontwerper spelen verzorgingstehuizen zelf ook een rol. ‘De uitstraling is essentieel, en die is meestal niet best. Vaak zijn het muffe gebouwen en dat straalt af op de bewoners. Hoe
kan zo’n gebouw betekenis krijgen voor de wijk? Dat gaat verder dan architectuur. Is het restaurant bijvoorbeeld interessant voor omwonenden?’
Alkemade: ‘Bij scholenbouw zie je een continue zoektocht naar de ideale relatie tussen architectuur, omgeving en onderwijs. Bij zorggebouwen gebeurt dat amper.’
Hij vertelt over een nieuw verzorgingstehuis in zijn woonplaats. ‘Het complex ligt tussen het dorpsplein en een natuurgebied, een fantastische plek. De entree is vormgegeven als binnenstraat met onder andere een apotheek en de bibliotheek. Die straat is niet alleen voor bewoners bedoeld, maar ook voor de mensen uit de buurt.’
"We trakteren onszelf via onze telefoons continu op ervaringen die niet echt zijn, waarom zouden we dat ouderen ontzeggen?"
Van den Berg en Alkemade concluderen dat ruimte bieden voor ontmoeting een kerntaak is van de ontwerper. Dat hoeft niet per se in de fysieke ruimte plaats te vinden. Eerder in het gesprek ging
het over de mogelijkheden van robots en virtuele realiteit. ‘Ik snap dat het niet zaligmakend is, maar wat is er mis met een robot die ’s ochtends goedemorgen zegt en ’s middags vraagt of iemand
zijn medicijnen heeft genomen?’ vraagt Van den Berg. ‘Nu wachten sommige ouderen twee weken op bezoek of mogen ze een uur per dag in de snoezelruimte. Dan is een robot die elke dag iets tegen je
zegt voor nu het beste alternatief.’
Dan: ‘We trakteren onszelf via onze telefoons continu op ervaringen die niet echt zijn, waarom zouden we dat ouderen ontzeggen, zeker diegenen die aan het bed gekluisterd zijn. Laat iemand via
een bril van een fantastische nepwereld genieten – en helemaal als de echte wereld om hem heen zo lelijk is.’
Alkemade reageert: ‘Ik snap je punt, maar toch ben ik ervan overtuigd dat de werkelijke ontmoeting kwaliteiten heeft die robots of virtuele realiteit ontberen. Een oud-collega die vanuit Dubai
zijn kind alleen via Skype zag, vertelde dat zijn kind daarvan in de war raakte. Kun je papa uitzetten?’
Van den Berg is het daar hartgrondig mee eens. ‘Virtuele realiteit en robots helpen bij de bestrijding van de symptomen van verveling of vereenzaming, maar het wezenlijke contact, het aangaan van
emotionele banden kunnen ze nooit vervangen. Dan heb ik het nog niet over aanraking en tast – juist dat zintuig wordt belangrijker naarmate zicht en gehoor afnemen.’
Ze besluit: ‘Zolang ouderen goed uit de voeten kunnen, maken ze hun eigen afwegingen. Dat betekent heus niet dat ze, omdat de techniek voorhanden is, alleen maar online boodschappen bestellen –
veel ouderen zullen zolang ze kunnen, hun wandeling naar de winkel blijven maken.’