Een nieuwe, 22 kilometer lange hoogspanningslijn slingert door de Achterhoek naar Duitsland. Toepassing van moderne tweebenige masten beperkt de overlast van elektromagnetische straling maar zorgt voor een onrustig beeld. En de vele knikken in het tracé verraden dat bestuurlijke dilemma’s het meestal wonnen van de landschappelijk inpassing.
Tekst Marlies Brinkhuijsen en Rudi van Etteger | Beeld Hans Peter Föllmi
Veel hoogspanningslijnen vallen door hun transparantie amper op. We kijken er doorheen naar het landschap, of we zijn er zo aan gewend geraakt dat we ze niet eens meer bewust waarnemen. Het is een lastige opgave, zeker om te recenseren.
‘De mooiste lijnen zijn die uit de periode vóór de jaren zeventig, toen er nog geen planners en ruimtelijk ontwerpers bij betrokken waren.’ Woorden van landschapsarchitect Jhon van Veelen die sinds de jaren tachtig betrokken is bij de tracering en inpassing van hoogspanningsverbindingen. Onlangs werkte hij aan de hoogspanningslijn tussen Doetinchem en Wesel.
PROJECT 380 kV-verbinding Doetinchem-Wesel
ONTWERP TenneT en ministerie van EZ (tracébepaling); Jhon van Veelen (landschap); Zwarts & Jansma Architecten (masten)
OPDRACHTGEVER TenneT (NL); Amprion (DE)
STUDIE 2009 – 2014
UITVOERING 2016 – 2017
LENGTE 22 km (op Nederlands grondgebied)
Deze nieuwe lijn verbindt nationale systemen tot een internationaal netwerk. Dit biedt schaalvoordelen in de productie en de stroomtoevoer blijft gegarandeerd als ergens de productie uitvalt.
Maar hoe zit het met de schoonheid en de inpassing in het landschap?
De lange, rechte lijnen uit die vroege periode waar Van Veelen naar verwijst ontleenden hun kwaliteit aan de eenvoud en het rustige ritme van de masten. Op lokaal niveau liepen de lijnen soms
recht over huizen en boerderijen (men maakte zich toen nog niet druk over magneetvelden), beplantingen werden gekapt en ecologische verbindingen werden verbroken. Ondertussen dreigden alle
infrastructuurlijnen samen te ontaarden in een wirwar van doorsnijdingen.
'Bipole' masten
Tegenwoordig gaan we anders om met de tracering en inpassing van hoogspanningsverbindingen en onderscheiden we een samenhangende ontwerpopgave op drie niveaus: het ontwerp van het net zelf, het
tracé van de lijn en de lokale aanpassingen in het landschap. We nemen ze alle drie onder de loep.
Voor de nieuwe 380 kV-verbinding met Duitsland zijn de klassieke vakwerkmasten vervangen door eigentijdse tweebenige (‘bipole’) masten van het type Wintrack. Het voordeel van deze buismasten is
dat het elektromagnetisch veld veel smaller is; een belangrijk pluspunt in dichtbevolkt Nederland. Bovendien zijn ze makkelijker en goedkoper in het onderhoud dan de oude vakwerkmasten.
Van dichtbij is de oude mast transparant, terwijl de nieuwe buismast massief oogt. Van veraf daarentegen oogt de tweepolige mast slanker en lichter, hoewel de zichtbaarheid van de
krachtenverdeling in de oude vakwerkconstructie ook tot de verbeelding sprak. De V-vormige isolatoren in de Wintrack maken een stijve indruk vergeleken met de vakwerkmasten waarin de geleiders
aan beweeglijke isolatorkettingen hangen. Als je in het verlengde van de lijn kijkt loopt het beeld dicht door de dubbele, massieve palen: een muur van ijzer. Dwars op de lijn raakt het rustige
ritme van palen verstoord doordat de duo’s in het perspectief steeds een andere positie ten opzichte van elkaar hebben. En waar de lijn een knik maakt, is er niet één draaipunt maar een stelsel
van steunen. Bovendien ogen de knikpunten als een rommelig dradenwoud omdat de kabels dicht op de mast zijn gemonteerd. Vanuit praktische overwegingen is er veel te zeggen voor de nieuwe masten,
maar visueel zijn ze geen verbetering.
____________
De bundeling met de snelweg zorgt voor scherpe knikken en een onrustig beeld
____________
Vooral die knikpunten blijken een gevoelig punt in de lijn Doetinchem-Wesel. Het tracé van het hoogspanningsstation bij Doetinchem tot aan de grens heeft een lange reeks knikken die de lange lijn
vouwen om alles wat gedoe kon geven. Het tracé leest daardoor als een complex compromis tussen kostenbesparing, onduidelijkheid over ganzengedrag en gemeentebelangen. Om barrièrewerking,
versnippering en overlast van infrastructuur te beperken volgt het tracé waar mogelijk bestaande infrastructuurlijnen. Een deel van het tracé vervangt een oude 150 kV-lijn en ten zuiden van
Doetinchem loopt de lijn anderhalve kilometer lang parallel aan de A18. Omdat het om relatief kleine stukken van het totale tracé gaat, leidt dit visueel juist tot meer versnippering. De
bundeling met de snelweg zorgt voor een paar scherpe knikken die een onrustig beeld geven. Gewoon rechtdoor gaan en de snelweg negeren had een hoop gescheeld, maar dan hadden enkele boerderijen
moeten wijken.
Getopte laanbomen
Ook rond Doetinchem maakt de lijn knikken om tussen de boerderijen door te laveren, ook hier met een onrustig lijnenspel tot gevolg. Waar de lijn de laanbeplanting van de Broekhuizerstraat
kruist, zijn de laanbomen plaatselijk getopt om de laaghangende draden onbelemmerd doorgang te bieden terwijl de vleermuisroute blijft bestaan. Het dilemma waarvoor de ontwerper stond is
duidelijk: de laanbeplanting ter plekke onderbreken of proberen de continuïteit van de laan toch op een of andere manier in stand houden? Een deel van de laan vervangen door struweel was beter
geweest dan deze halve oplossing, die bovendien voortdurend onderhoud vraagt.
Ook ter hoogte van Ulft maakt de lijn opvallende knikken. Een tracévariant ten zuiden van Ulft waarin de lijn autonoom door relatief open landschap zou lopen is verworpen omdat deze variant
vanwege de aanwezige ganzen misschien problemen zou opleveren met Natura 2000-regelgeving. Het gekozen tracé loopt nu ten noorden van Ulft, maar omdat de weilanden langs de Oude IJssel als
onderdeel van industriepark DRU door de gemeente worden ontwikkeld tot parkgebied met evenementen, en een hoogspanningslijn dwars over het terrein investeerders zou afschrikken, moest de lijn
uitwijken en volgt nu met enkele forse knikken de vloeiende bocht van een regionale weg. Hier heeft de ontwerper de strijd verloren.
____________
‘Waar het goed gaat, ziet niemand het. Het valt pas op als het fout gaat.’
____________
De lokale landschappelijke aanpassingen zijn vrijwel onherkenbaar. Ze bestaan voornamelijk uit een verzameling kleinschalige maatregelen, zoals mitigerende lijnbeplantingen om vliegroutes van
vleermuizen in stand te houden, het verwijderen van bosjes en bomen onder de lijn, het plaatselijk toevoegen van bomenrijen en het aanleggen van erfbeplanting.
Ontwerper Jhon van Veelen stelt: ‘Waar het goed gaat, ziet niemand het. Het valt pas op als het fout gaat.’ Dat het tracéontwerp van de lijn Doetinchem-Wesel op enkele plekken ondergeschikt is
gemaakt aan lokale situaties, is jammer, omdat de grote, klare lijn verloren gaat en knikken het beeld bepalen. Daarbij maakt de toepassing van de tweebenige masten dat de knelpunten nog meer
opvallen. Misschien is het een kwestie van wennen, die eigentijdse masten, zodat we ze niet meer bewust waarnemen en ons straks alleen nog de grensovergang opvalt waar de Nederlandse ‘bipole’
masten overgaan in Duitse ‘monopole’ masten. Voor nu zou het nieuwe ontwerp van de tweebenige masten aanleiding moeten zijn voor een kritische heroverweging van maatschappelijke en bestuurlijke
keuzes over het tracé.