Foto: Nadine van den Berg
Ed Nijpels –
oud-VROM-minister en VVD-prominent en momenteel voorzitter van de 'borgingscommissie' die het nationale Energieakkoord bewaakt –
sprak afgelopen najaar met de toenmalige gasthoofdredacteur van Blauwe Kamer Dirk Sijmons over de vraag hoe het toch mogelijk is dat in het breedgedragen Energieakkoord de begrippen ‘ruimte’ en
‘landschap’ nagenoeg ontbreken.
Door Mark Hendriks
In de voorkamer van zijn woonhuis aan de Amsterdamse Prinsengracht bladert Nijpels – sinds 2013 voorzitter van de zogeheten borgingscommissie van het nationale Energieakkoord – door het
vuistdikke rapport. In het weekend had hij het akkoord nog eens nageplozen, want ‘het kon toch niet zijn dat die Sijmons gelijk zou hebben’. In het hoofdstuk over wind op land vond de voormalige
minister van VROM passages over inpassingsplannen, reserveringsgebieden en kwetsbare natuurgebieden. Lachend: ‘Met een beetje goede wil kun je zeggen dat het hier over ruimte en landschap
gaat.’
Dan: ‘Nee, zonder gekheid. Je hebt natuurlijk gelijk dat in het Energieakkoord ruimtelijke ordening onderbelicht is gebleven. Maar dat heeft alles te maken met de insteek van het akkoord. Het
hoofddoel was om uiteenlopende partijen op één lijn te krijgen, dat ze gezamenlijk afspraken zouden maken over hoe we onze achterstand in de energietransitie zouden inhalen. Het denken over
eventuele ruimtelijke gevolgen speelde tegen die achtergrond nauwelijks een rol.’
Dat ligt nu geheel anders, meent Nijpels. ‘We zijn door de realiteit ingehaald. Inmiddels ziet iedereen in dat de energietransitie enorme ruimtelijke consequenties zal hebben.’
Geen formele positie
Deze constatering doet Sijmons deugd. Hij pleit al jaren voor meer aandacht voor de relatie tussen het energievraagstuk en ruimtelijke ordening. Die ochtend las hij een nieuwsbericht op de
website van de Sociaal-Economische Raad, waar Nijpels’ commissie is ondergebracht. ‘De eerste zin luidde: “De energietransitie zal ons landschap ingrijpend veranderen.” Ik dacht bij mezelf: hè
hè, eindelijk hebben ze het door.’
Nijpels knikt: ‘Zo’n constatering, die voor jou zo vanzelfsprekend is, komt voort uit het maatschappelijk verzet tegen met name windprojecten – die grotendeels gestoeld is op landschappelijke en
ruimtelijke bezwaren. Als straks de tweede ronde met windprojecten aanvangt, haalt heus niemand het in zijn hoofd om de ruimtelijke component nog te onderschatten. Daar ben ik van overtuigd.’
_______________________
'Ik dacht bij mezelf: hè hè, eindelijk hebben ze het door’
_______________
De woorden van de voorzitter klinken positief, maar ze betekenen niet dat de ruimtelijke ordening een formele positie heeft verworven. Het is dan ook deze vraag die de laatste tijd niet alleen
bij Sijmons, maar ook bij Nijpels door het hoofd spookt: wat is de beste manier om het ruimtelijk beslag van de energietransitie in goede banen te leiden?
Experimenteerruimte
Een eerste stap is om scherp te krijgen wat tot 2050 op rijksniveau moet gebeuren en wat provincies, regio’s en gemeenten moeten doen – Nijpels voorspelt dat 40 procent van de nog te nemen
maatregelen op het bord van provincies en gemeenten komt te liggen.
Wat dit ruimtelijk behelst moet aldus Sijmons al doende verkend worden. ‘Het Nationaal Perspectief' moet gespiegeld worden aan wat er op lokaal en regionaal niveau speelt. De wethouder van pak ’m
beet Beetsterzwaag kan wel zeggen dat zijn gemeente in 2030 energieneutraal is – maar de stoom komt uit zijn oren als je laat zien wat dit ruimtelijk betekent. Dit vergt tijd en
experimenteerruimte, lang niet iedereen heeft grip op de werkelijke omvang van de opgave.’
Nijpels is het eens, maar stelt ook dat ruimte voor experiment op gespannen voet staat met het complexe bureaucratische stelsel waarin de energietransitie vervat is. Hij legt een kleurrijk
organogram op tafel, een schematisch overzicht van de belangrijkste documenten op dit vlak. ‘Cruciaal is het regeerakkoord dat in de maak is [het akkoord is op 10 oktober afgesloten, MH). De
klimaatafspraken daarin komen al dan niet terug in een klimaatwet, maar zijn in ieder geval leidend voor de inhoud van het Integrale Nationale Energie- en Klimaatplan (INEK) – een Europese nota
waarin je als land aangeeft hoe je de komende vijf jaar de afgesproken doelen gaat realiseren.
'Pas als dat allemaal is vastgelegd kunnen we aan de slag met een update van het Energieakkoord. En dan vergeet ik nog de transitiepaden uit de Energieagenda van EZ-minister Kamp en het
bestuursakkoord waarin rijk, provincies, gemeenten en waterschappen adaptatieafspraken maken.’ Nijpels kijkt vragend naar zijn tafelgenoten: ‘Zeg het maar, wanneer en waar fiets je in zo’n
ingewikkelde constellatie de ruimtelijke component erin?’
_______________________
‘Zeg het maar, wanneer en waar fiets je in zo’n ingewikkelde constellatie de ruimtelijke component erin?’
_______________
Het ligt voor hand om de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) een plek in het blokkenschema te geven. Het nadeel van het instrument omgevingsvisie – ook op provinciaal en gemeentelijk niveau – is
echter haar vrijblijvende karakter. ‘Het is een paradox’, aldus Ed Nijpels: ‘De omgevingsvisie is een plandocument zonder verplichting, maar we verlangen wel dat de overheid op het gebied van de
energietransitie richting geeft.’
De interviewer wil weten wat het nieuwe kabinet hoe dan ook in de NOVI moet vastleggen. Dirk Sijmons geeft een voorbeeld. ‘Voor een duurzame warmtevoorziening zijn drie systemen denkbaar –
grofweg collectieve systemen met geothermie en restwarmte, individuele systemen die op “omgevingswarmte” draaien en systemen op “groen gas”. Het is van groot belang dat op rijksniveau wordt
vastgelegd waar welke systemen het best uit de verf komen. En dat betekent dus niet, zoals een netbeheerder onlangs bepleitte, dat we in wijken verkiezingen houden over welk systeem de voorkeur
heeft. Dat werkt fragmentatie en inefficiënte in de hand.’
Nijpels: ‘Dit soort overwegingen kunnen het startpunt zijn voor een nationaal debat over hoe we de energietransitie ruimtelijk in het vat gieten, over wat op rijksniveau geregeld moet worden en
wat op lagere schaalniveaus een plek krijgt.’ Hij ziet daarin niet direct een rol voor zijn eigen commissie. ‘Het is de vraag hoe de commissie eruit gaat zien na de herziening van het
Energieakkoord, maar in principe komen wij pas in actie als partners hun taken niet nakomen en doelen in gevaar worden gebracht.’
Volwaardige plaats
De interviewer stelt dat doelen juist in gevaar komen omdat de ruimtelijke component miskend wordt. ‘Dat is zo en dan komen we zeker in actie’, antwoordt Nijpels. ‘Maar je bent dan eigenlijk al
te laat, omdat aan het begin de ruimtelijke kant geen rol heeft gespeeld.’ Hij peinst even. Dan: ‘Nu we er zo over spreken, wat mij betreft moet in het nieuwe Energieakkoord de ruimtelijke
component hoe dan ook een volwaardige plaats krijgen.’
Sijmons haakt in: ‘Het is een onvervreemdbare taak van de overheid om binnen de energietransitie de aandacht voor ruimte en landschap te borgen. Bij alle beslissingen op dit vlak zijn een soort
ruimtelijke effectrapportages nodig. Overheden laten veel aan de burger. Op zich prima, maar zijn we ons bewust van de ruimtelijke consequenties? Als in bijvoorbeeld Zuid-Holland iedereen een
warmtepomp aanschaft betekent dit een extra elektriciteitsvraag waarin alleen met 700 van de grootste windturbines voorzien kan worden.’
Nijpels: ‘Bij het massaal inzetten op geothermie worden de consequenties soms ook onderschat.’
Sijmons grinnikt: ‘Ik heb gehoord dat overmatige warmte-koudeopslag in de Engelse stad Birmingham tot permafrost heeft geleid.’
_______________________
'Als iedereen in Zuid-Holland een warmtepomp aanschaft heb je voor de extra elektriciteitsvraag 700 windturbines nodig'
_______________
Het gesprek komt op de rol van ontwerpers. De heren zijn het eens dat de transitie naar hernieuwbare energie een ingewikkelde ruimtelijke operatie is, maar volgens Sijmons
staan ontwerpers vreemd genoeg aan de zijlijn. ‘Jullie hebben geen macht’, analyseert Nijpels.
Sijmons weet het: ‘We wachten op opdrachten, op opdrachtgevers die inzien dat ontwerpers hen kunnen helpen om dit vraagstuk tot een goed einde te brengen.’
Nijpels: ‘Daarom moeten ontwerpers op decentraal niveau het maatschappelijk debat aanjagen. Ga naar Beetsterzwaag, laat wethouders met kaarten en tekeningen zien wat er kan gebeuren als er geen
ruimtelijke sturing plaatsvindt. De eerste windprojecten hebben laten zien hoe groot het verzet kan zijn, maar ook de discussie rondom CO2-opslag bij Barendrecht maakte enorme maatschappelijke
krachten los – dan is zo’n proces niet meer recht te trekken.’
Dit interview verscheen eerder in Blauwe Kamer 3-2017