In het jongste nummer wijdt Blauwe Kamer een dossier aan het platteland. Onder de noemer 'Het platteland heeft de toekomst' verkennen we uit verschillende hoeken de opgaven waar het platteland voor staat en de rol die ontwerpers daarbij kunnen spelen. Van keukentafelgesprekken over plattelandsvernieuwing tot een pleidooi voor een platteland als leverancier van regionaal voedsel. Harry Cock maakte een fotoreportage over het landschap van techniek en innovatie in de kop Noord-Hollands. En Jake Wiersma breekt een lans om in alle planologische drukte ruimte vrij te houden voor het lege landschap. Om de sublieme 'wow-ervaring' te behouden.
Grofweg is het Nederlandse buitengebied op te delen in ‘knuffellandschappen’, zoals Zuid-Limburg, de Drentsche Aa of Midden-Delfland, en overige landschappen, de ‘witte gebieden’ op de plankaarten. De knuffellandschappen maken een vergelijkbare ontwikkeling door als de binnensteden. De economie draait hier steeds minder om landbouw, maar vooral op toerisme. Deze landschappen musealiseren in snel tempo.
De dynamiek komt terecht in de witte gebieden. In de eerste plaats in de verstedelijkte landschappen, zoals de ‘agro-sprawl’ van glastuinbouw. Deze gebieden worden door stedelingen vaak ervaren als verrommeld en hebben weinig publieke waarde. Daartegenover staan landschappen die door ruilverkavelingen, schaalvergroting en rationalisatie steeds leger geworden zijn. Denk aan veenweidegebieden, klei- en komgronden, droogmakerijen en veenkoloniën. De kracht van deze grootschalige agrarische gebieden ligt niet in hun esthetische waarde, maar in de grootsheid en het absolute contrast met de stedelijke omgeving. De publieke waarde van deze landschappen is de grote maat, de open ruimte, de totale leegte – ze kunnen zorgen voor een sublieme wow-ervaring.
Juist aan deze grootse, lege landschappen dringen nieuwe ruimtevragen zich op. Zo leidt de toenemende intensivering van de landbouw tot een concentratie van voedselproductie in anonieme
hightechgebouwen, zoals megastallen en kassen. Daar komt de energietransitie bij: de productie van energie – voorheen grotendeels onzichtbaar door de winning van fossiele brandstoffen – wordt
zichtbaar en vraagt ruimte via wind- en zonneparken. Het landschap verandert meer dan ooit van een biotoop, een ruimte voor natuurlijke processen met een landelijk karakter, tot een technotoop,
een ruimte voor kunstmatige processen, waar de relatie met de bodem verbroken wordt.
Deze toenemende ruimtedruk – die we ook als verstedelijking kunnen typeren – vereist sturing. Maar ook daarin dient zich een ontwikkeling aan: de Nederlandse planningstraditie, die onlosmakelijk
verbonden was met volkshuisvesting en ruilverkaveling, is verdwenen. Het gaat allang niet meer over of en waar ontwikkelingen plaatsvinden, maar over hoe ze ingepast kunnen worden.
Een deel van de ontwerpwereld ziet de inpassing van kassen, megastallen, laboratoria, datacenters, logistieke centra, zonnevelden en windparken als een ontwerpuitdaging. In veel gevallen komt het
neer op niet meer dan een randje groen voor camouflage of een strookje natuur ter compensatie. Bezwaren van omwonenden worden door bestuurders en initiatiefnemers weggewuifd – de ontwikkelingen
zijn immers ook in hun belang. Bezwaren van de verder weg wonende stedelingen worden afgedaan als een hang naar vroeger en niet milieubewust. In hun in 2014 verschenen essay ‘Het emotionele
landschap’ stellen auteurs Dirk Sijmons en Machiel van Dorst dat ons wereldbeeld in verregaande mate is geësthetiseerd. Stadsbewoners zouden ‘niet geconfronteerd willen worden met hoe voedsel
wordt geproduceerd’ of ‘hoe elektriciteit wordt opgewekt’. Het aloude modernisme klinkt hierin door: als de omgeving verandert, moeten we anders leren kijken.
Decennialang is getracht om verstedelijking te bundelen en ‘open ruimtes’ tussen de steden te vrijwaren van verstedelijking. Dit overheidsbeleid heeft zijn vruchten afgeworpen: voor buitenlanders
is de afwisseling van steden en open ruimtes in het dichtstbevolkte land ter wereld nog steeds fascinerend. Het zou binnen die traditie voor de hand liggen om nieuwe ruimtevragen zoveel mogelijk
te situeren in de verstedelijkte en deels verrommelde landschappen.
______________
Als we niet uitkijken verdwijnt de grote maat van het cultuurlandschap, de erfenis van onze planningstraditie, een sublieme 'wow'-ervaring
______________
Maar gezien de enorme opgave ontkomen we – althans volgens beleidsmakers en politici – niet aan het volbouwen van de grote lege landschappen. Het beeld dat ontstaat is een Nederland met enkele
historische disneylandschappen en natuurgebiedjes, omringd door verstedelijkte landschappen en grootschalige technotopen met zonnevelden, stallen, distributiehubs en windmolens. Als we niet
uitkijken verdwijnen de grote leegtes van het cultuurlandschap, de erfenis van de Nederlandse planningstraditie. En daarmee de mogelijkheid tot een sublieme ‘wow’-ervaring.
Er is een hardnekkig idee dat ons hindert om aan alternatieven te denken: het streven naar zelfvoorziening. Terwijl we als verstedelijkt land al eeuwenlang afhankelijk zijn van import van voedsel
en grondstoffen, en onze eigen producten wereldwijd exporteren, willen we wat betreft energieproductie naar een zelfvoorzienend land, zelfvoorzienende dorpen en steden. Een vreemde gedachte,
zeker als we bedenken dat het op zee harder waait en in de woestijnen de zon vaker schijnt. Terwijl vruchtbare landbouwgrond wereldwijd een schaars goed is, zetten we onze op het water veroverde
en voor landbouw geschikte ontginningen in voor zonnepanelen, waarvan we weten dat die elders beter tot hun recht komen. De bodems van de Hollandse vruchtbare delta zouden we eigenlijk moeten
gebruiken waar ze goed voor zijn: grondgebonden landbouw en natuurontwikkeling. Natuurlijk is er een opgave, maar als voedsel wereldhandel is, waarom kan energie dat dan niet zijn?
Daarom het pleidooi om op plankaarten behalve de knuffellandschappen ook de grote leegtes aan te geven en die te vrijwaren van verdere ruimteclaims. De nieuwe ruimtevragen moeten landen in de al
verstedelijkte agro-sprawlgebieden. Dit is logisch ook, want hier is de infrastructuur reeds aanwezig. Dit is hoe dan ook een ontwerpopgave die sturing vergt en verder reikt dan inpassing alleen.
Het ontwerp kan een rol spelen om die intensivering en transformatie te gebruiken voor een kwaliteitsverbetering.
In een verstedelijkt land als Nederland is de opgave om niet-grondgebonden ruimtevragen op een compacte wijze te bundelen – zodat de grote maat en de openheid van de ontginningslandschappen
behouden blijven. Het vestigingsklimaat heeft namelijk niet alleen baat bij knuffellandschappen, maar ook bij eigentijdse cultuurlandschappen met een grote maat. De sublieme ervaring van leegte
in een vol land.
Jake Wiersma is stedenbouwkundige bij de gemeente Maastricht.