Regio van de toekomst (3): Een kans voor de vakwereld

BNSP en NVTL voeren in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken de ontwerpverkenning Regio van de toekomst uit. In vier regio’s doen acht ontwerpteams ontwerponderzoek naar de grote opgaven die in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) aan bod komen. In een speciale blogserie doet Blauwe Kamer verslag. Dit is aflevering 3.

Tijdens de bijeenkomst in de Jaarbeurs werden de resultaten van de Stiftenstrijd aangeboden aan NOVI-directeur Emiel Reiding.

 

Het ontwerpproject Regio van de toekomst is nu echt begonnen. In de Utrechtse Jaarbeurs bespraken de acht ontwerpteams opgaven en verwachtingen met afgevaardigden uit de regio, rijksambtenaren en onafhankelijke experts.

 

Door: Mark Hendriks

 

De opwinding was duidelijk voelbaar. Het is immers lang geleden dat de vakwereld de kans kreeg om zich te bemoeien met de koers van het ruimtelijk beleid. Bij de koffie viel de vergelijking met de rol die de ontwerpers en planners van Rijksplanologische Dienst decennialang speelden. Maar, zo zei een aanwezige, de RPD was weliswaar een strategische denkmachine, maar opereerde voornamelijk top-down. Daarvan is nu geen sprake: de bevindingen van de ontwerpteams moeten het rijk verder helpen, maar vooral ook in de regio’s gedragen zijn.

Iedereen is het erover eens dat de vakgemeenschap deze kans met beide handen moet aangrijpen. NVTL-voorzitter Ben Kuipers. ‘We kunnen de wereld weer laten zien dat we ertoe doen. Al hangt veel af van waar we over twee a drie maanden mee komen.’

 

Kuipers en zijn collega van de BNSP Rob van der Velden stonden niet veel later dagvoorzitter Jannemarie de Jonge te woord. Op de vraag waar hij op hoopt, antwoordde Van der Velden: ‘Dat deze exercitie van invloed zal zijn op de koers van de NOVI.’ Om er vervolgens snel aan toe te voegen: ‘Maar dat is wellicht mijn stoutste droom.’

 

Ook Kuipers wil niet naïef zijn. ‘Met dit ontwerponderzoek kunnen we principes en werkwijzen op tafel leggen waarmee we de opgaven waarvoor Nederland staat in goede banen kunnen leiden. Het zou mooi zijn als de NOVI daar gebruik van maakt, maar ik zie dit project meer als een startpunt van een langjarig programma waarin Nederland vorm krijgt en waarbij wij als ontwerpers een prominente rol spelen.’

 

De bescheiden opstelling van beide voorzitters is begrijpelijk, maar het blijft iets ongemakkelijks houden. We schreven het al in de vorige aflevering: de hele exercitie is bedoeld om de NOVI van input te voorzien – NOVI-directeur Emiel Reiding spreekt van ‘behoefte aan inspiratie en beelden’ –, maar hoeveel is dat waard als over pakweg anderhalve maand al een conceptversie naar de Tweede Kamer gaat?

 

Bovendien blijft het spannend of de wensen van het rijk en de verwachtingen van de regio’s elkaar niet in de wielen rijden. Neem de regio Zuid-Holland, waar het aldus Reiding gaat om het ‘faciliteren van de transitie naar een circulaire en CO2-neutrale economie in samenhang met de ontwikkeling van een aantrekkelijk vestigingklimaat’. Regiowoordvoerder Jeroen van Schaik kwalificeerde deze doelen als ‘hoog over’. ‘Wij gaan veel specifieker te werk. Hoe ziet een circulaire bouwketen eruit en wat betekent dit ruimtelijk?’

 

Langs de Waddenkust lijken rijks- en regioambities wel samen te komen. Daar is de gezamenlijke opgave hoe economische ontwikkeling – op het gebied van duurzame energie – samengaat met de landschappelijke en ecologische kwaliteiten van het werelderfgoed. Oftewel: hoe plaatsen we op zorgvuldige wijze windmolens op zee, hoe stellen we op land zogenoemde vensters – die de kenmerkende weidsheid benadrukken – veilig, hoe gaat dijkversterking samen met de behoefte aan een ‘zachte’ en toegankelijke kustlijn en hoe zorgen we dat de bevolking is aangehaakt.

 

Namens de ontwerpteams gaven captains Ruut van Paridon en Abe Veenstra te kennen dat zij willen voorkomen dat economie en ecologie ruimtelijk gescheiden worden. Van Paridon vindt dat de tegenhangers van de ‘vensters’, clusters waar economische ontwikkelingen een plek krijgen, net zo goed recht hebben op ecologische en landschappelijke kwaliteit.

 

Voor Flevoland bezigde Emiel Reiding de term ‘geïntegreerde herindeling’. De opgaven zijn zo groot – bodemdaling, klimaatadaptatie, verduurzaming én intensivering in de landbouw, perikelen rond vliegveld Lelystad, de groei van Almere – dat een integraal plan hoe dan ook nodig is. De regio onderschrijft dit, maar waarschuwt dat duidelijk moet zijn wat top-down gebeurt en wat bottom-up.

 

 

Een eerste denkrichting is het huisvesten van uiteenlopende initiatieven – het waterpeil leidend maken, gemengde bedrijven om kringlopen te sluiten, het zichtbaar maken van het ‘verhaal van Flevoland’ – in een ruimtelijk raamwerk, dat gepaard gaat met ontwerpuitwerkingen, zoals prototypes van het erf of buurtschap van de toekomst.

 

Dit is de derde aflevering in een speciale blogserie. Klik hier voor de andere afleveringen.