Kerstmarkt in de Arnhemse Bakkerstraat.
Als bewoner van de Arnhemse binnenstad hinkt webredacteur Sofia Opfer op twee gedachten. Aan de ene kant is het leven in een stadscentrum gezellig en afwisselend, met tal van voorzieningen bij de hand. Aan de andere kant voelt het soms vervreemdend, alsof ze in een decor woont. Rond de feestdagen stelt Opfer zich de vraag: wat is nu echt de kwaliteit van de binnenstad, en kan het met al dat consumeren niet een tandje minder?
Door: Sofia Opfer
Als ik mijn voordeur uitstap, voeg ik mij in de stroom slenterende consumenten. Ik heb wel een fiets in de kelderbox staan, maar die gebruik ik zelden. Ik ben een voetganger, een winkelstraatpiraat. Ik hou me niet aan de gemiddelde snelheid, slalom om kinderwagens heen en haal rechts in. Binnen vijf minuten loop ik naar de markt, het filmhuis, of de bibliotheek. Binnen tien minuten sta ik op het station, of midden in het mooiste stadspark van Nederland. Alles wat ik nodig heb, en nog ontelbaar veel meer, is binnen handbereik.
Anoniem
In het centrum van Arnhem wonen 5.770 mensen. De meesten kennen elkaar niet. Door de grote stroom voorbijgangers blijven gezichten niet hangen. De winkelier van beneden kijkt mij glazig aan als ik hem groet. We hebben wel een facebookgroep voor ons appartementencomplex. Daarop mopperen we over het gebrekkige onderhoud van het gebouw en vragen we of iemand een ladder te leen heeft. Een buurtborrel is wel eens gesuggereerd, maar nooit van de grond gekomen. Ik voel me meer verbonden met de paradijsvogels die ik op straat tegenkom; de accordeonspeler met de gleufhoed, de dakloze die ansichtkaarten verkoopt, de transgender bij het koffiehuis. De anonimiteit van de binnenstad geeft iedereen de ruimte.
Dagritme
Als je er zo middenin woont, zie je pas echt hoe gulzig het winkelapparaat is. Elke dag wordt er een duizelingwekkende hoeveelheid spullen doorheen gedraaid. Het begint ’s ochtends met de schoonmaakploeg. Bladblazers en veegwagens ruimen alles op wat de consumenten uit hun handen en monden laten vallen; propjes, peuken, kauwgum. Tussen 7:00 en 11:00 is de venstertijd. Dat betekent dat de vrachtwagens naar binnen mogen. Ze wurmen zich ronkend en piepend door de smalle straten langs elkaar heen, openen hun klep en laden hun spullen uit. Koukleumende winkelmedewerkers wachten ze op. Tegen het eind van de ochtend beginnen de straten vol te lopen met consumenten. De meesten zijn vrolijk en ontspannen, ze zijn een dagje uit. Ze roken een sigaret of eten een halve worst, terwijl aan hun andere pols een groeiende tros papieren tassen bungelt. Voldaan en verzadigd keren ze in de loop van de middag terug naar station of parkeergarage. ’s Avonds komen de vuilniswagens. Het afval ligt klaar in manshoge bergen. Dinsdag is plasticdag, woensdag papierdag, donderdag restafvaldag. Dit ritme herhaalt zich elke dag.
Kerstmoraal
Op zaterdagochtend word ik gewekt door het carillon dat kerstliedjes speelt; All I want for Christmas en Gloria in Excelsis Deo. Vergeef mij dit moralisme, maar het kerst, dus het mag een keertje. Hebben we al die spullen wel echt nodig? De gemiddelde Nederlander koopt bijvoorbeeld elk jaar 46 kledingstukken en gooit er 40 weg. Dat terwijl 8.000 liter water nodig is om een kilo katoen te produceren en de arbeiders een rotleven hebben. Ik wil natuurlijk niemand een leuk dagje winkelen ontzeggen, maar ik zou zo graag willen dat het wat bewuster kon. Zoals Loesje het zo mooi zei: 'Koopkracht is de kracht om te laten liggen wat je niet nodig hebt.' Fijne feestdagen allemaal!