Door: Mark Hendriks
Met studenten aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam besprak ik dit voorjaar verschillende manifesten – van de Egyptische stedenbouwkundige Hassan Fathy over het bouwen voor de armen, van Jane Jacobs over leefbare steden – en hoe deze ‘oproepen tot verandering’ noodzakelijk zijn voor een levendige publieke discussie over de maatschappelijke betekenis van architectuur, landschapsarchitectuur en stedenbouw. Dat is hard nodig ook, want zelfs mijn studenten zien dat het architectuurdebat nagenoeg dood is.
Niettemin figureerden de bouwkunsten de afgelopen weken prominent in het nieuws. Het begon met Forum voor Democratie-voorman Thierry Baudet die in zijn bizarre overwinningsspeech na de Statenverkiezingen architecten onomwonden beschuldigde van het ondermijnen van de samenleving. En passant riep hij nog op tot een terugkeer naar de traditionele stedenbouw – het modernisme is immers ‘een daad van agressie tegen de gemeenschap’. Daarbovenop kwam de ophef over de renovatie van het Binnenhof, tot in het televisieprogramma Buitenhof aan toe. Zoals presentator Jort Kelder zei: ‘Waarom gaat het bij grote architectuurprojecten alleen maar over de kosten en zo weinig over visie?’
Voor mijn studenten is het geen nieuws dat hun vakgebied gedomineerd wordt door geld en commercie, door een honger naar spraakmakende en iconische ontwerpen. De kerntaak, het bouwen van goede, aangename en veilige huizen in prettige en duurzame leefomgevingen, lijkt te zijn ondergesneeuwd.
Toeval of niet, ook deze geluiden vonden de afgelopen dagen weerklank in de media. In dagblad Trouw schreef Hans Teerds, vaste medewerker van Blauwe Kamer, dat sinds de jaren negentig steeds minder duidelijk is waar de vakgebieden over gaan. ‘Ontwerpers werden rocksterren die vaker in het vliegtuig zaten dan op kantoor. Door die ‘alles-kan’ mentaliteit is het vak ontdaan van zijn evidente publieke belang.’
Wellicht was dit de reden voor oud-Bouwfondsdirecteur Friso de Zeeuw om eveneens in de Volkskrant de aanval te openen op het College van Rijksadviseurs, nota bene de enige club die het architectuur- en planningsdebat een beetje gaande houdt. De Zeeuw beticht het trio Alkemade, Zandbelt en Strootman van een gebrek aan realiteitszin en ziet liever dat de rijksadviseurs meedenken over hoe we ‘betaalbare eengezinswoningen inpassen in de stadsranden’, dan dat ze als ‘originele dwarsdenkers’ de politiek en de ontwerp- en bouwwereld spiegels voorhouden. Maar laat dat nou net de kerntaak zijn van het CRa – dat ze ons bombarderen met ‘oproepen tot veranderingen’, zodat niet de commercie van de projectontwikkeling, maar het idealisme van het ontwerpvak weer voorop komt te staan.