Marie-Laure Hoedemakers, partner bij Lodewijk Baljon landschapsarchitecten, is een warm pleitbezorger van het ambacht. Voor haar is een landschapsarchitect in de eerste plaats een ontwerper, en als zodanig beziet ze ook de grote transities die op ons afkomen. Daarbij staat de kwaliteit van de openbare ruimte voorop, of dat nu in een vluchtelingenkamp in Jordanië is of in hartje Den Haag: ‘Woontorens met groene gevels zijn reuze interessant, maar alleen de happy few plukken er de vruchten van.’
Tekst Mark Hendriks | Foto Christiaan Krouwels
Als we vragen naar het profiel van Lodewijk Baljon Landschapsarchitecten, aarzelt Marie-Laure Hoedemakers – die in december toetrad tot de directie – geen moment: ‘In dit bureau heerst de liefde voor het maken. Met precisie bedenken we onze ontwerpen: hoe krijgen we het gebouwd, en voor wie?’
Bij deze beknopte, maar kraakheldere omschrijving hoort wel een voorbehoud. De aandacht voor de ‘ambachtelijke kant van het vak’ betekent niet dat andere zaken niet belangrijk zijn. Hoedemakers: ‘Het Klimaatakkoord, het besluit om van het gas af te gaan; de noodzaak van duurzame en klimaatbestendige steden is niet langer toekomstmuziek. Het gaat echt gebeuren en dat heeft gevolgen voor hoe wij plannen maken. Eerst een stedenbouwkundig ontwerp en dan een inrichtingsplan voor de openbare ruimte werkt simpelweg niet meer. Bij het intekenen van bomen moet je rekening houden met de zonnepanelen die op de daken liggen. Bij de verkaveling spelen wind en hittestress een steeds nadrukkelijker rol. Als ontwerpers moeten we uitvogelen hoe al die aspecten op elkaar ingrijpen.’
Wie is Marie-Laure Hoedemakers?
Marie-Laure Hoedemakers is landschapsarchitect (WUR 1995) en partner bij Lodewijk Baljon landschapsarchitecten. Met het bureau werkt ze aan projecten in stad en
landschap als de Child Health Campus rond de kinderziekenhuizen van het UMC Utrecht, het Van Leeuwenhoekpark in Delft, the Urban Branding Manual voor Karle Town Centre in Bangalore, India, en de
openbare ruimte in een vluchtelingenkamp in Jordanië.
In Melbourne, Australië werkte ze voor Karres en Brands aan de realisatie van het winnende prijsvraagontwerp voor Federation Square, was ze medeoprichter van
DEEPend landscape architects en doceerde ze landschapsarchitectuur aan RMIT University.
Hoedemakers is vakcoördinator landschapsarchitectuur bij het beroepservaringstraject PEP, gastdocent aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam en dorpsbouwmeester
voor de wijk Molenbeek in Nunspeet waar ze ook het stedenbouwkundig plan, waterplan en openbareruimteplan voor maakte.
Hoe doe je dat?
‘Gewoon, door kennis op te doen en op de hoogte te zijn, door met experts samen te werken. We moeten de vraagstukken van vandaag niet onderschatten, maar eerlijk gezegd vind ik het een beetje
overdreven dat we deze opgaven zijn gaan zien als het begin van een nieuwe tijd, waarin we onszelf opnieuw zouden moeten uitvinden, waarin we allerlei andere vaardigheden zouden moeten
ontplooien. Ik bedoel: de ruilverkavelingen waren ook een enorme opgave, en daar gingen landschapsarchitecten toch ook gewoon mee aan de slag.’
U ontkent toch niet dat van ontwerpers vandaag de dag meer verwacht wordt? Ze moeten kennis hebben van de circulaire economie, van energiesystemen, en zich als volleerde strategen verhouden
tot politieke en financiële krachten.
‘Dat is voor een deel zeker waar, en ik waardeer het dat sommige collega’s zich op welhaast activistische wijze bemoeien met bijvoorbeeld de discussie over hoe we onze steden moeten
verdichten. Maar voor mij is het heel simpel: landschapsarchitecten en stedenbouwkundigen moeten vooral goed blijven ontwerpen.’
Blijf ontwerpen
De enorme complexiteit van actuele vraagstukken kan overdonderend werken, wil Hoedemakers maar zeggen: ‘Klimaatadaptatie, circulaire economie, een vastgelopen woningmarkt. Het is allemaal zo
ingewikkeld dat je er moedeloos van kan raken. Het is de kunst om je niet uit het veld te laten slaan. Ik moet denken aan een lezing van architect Paul Wintermans. Hij zei: “Wat er ook gebeurt,
hoe moeilijk het ook is, al zit niemand meer op architectuur te wachten: blijf hoe dan ook ontwerpen.”
Het is een boodschap die ze graag doorgeeft aan de studenten de ze begeleidt op de Academie van Bouwkunst in Amsterdam. ‘Sommigen verliezen zich in onderzoek en analyse, in strategieën en
grootschalige verhandelingen. Dat gaat ten koste van het ontwerp.’ Even later: ‘Ik heb het gevoel dat we teveel bezig zijn met problemen en opgaven, met de technische kant, terwijl het narratief,
de intuïtie nog nauwelijks ruimte krijgt.’
Koers van het bureau
Een oproep tot ‘goed ontwerpen’, een voorliefde voor ‘het maken’ en meer ruimte voor ‘het narratief’ – het is geen toeval dat de in Wageningen opgeleide Marie-Laure Hoedemakers zich thuis voelt
bij een bureau dat bekendstaat om de aandacht voor esthetiek, bruikbaarheid en beheer. Na dienstverbanden bij Bureau Alle Hosper en Karres en Brands, en een periode als freelancer, trad ze vijf
jaar geleden toe tot het bureau van oprichter Lodewijk Baljon, dan kantoor houdt aan de Cruquiusweg in Amsterdam. ‘Ik werkte op freelancebasis al met Lodewijk samen’, vertelt Hoedemakers terwijl
ze projectboekjes uitstalt op de lange vergadertafel. ‘Ik heb hier altijd een thuisgevoel gehad.’
Waarom bent u partner geworden?
‘Ik vind de personele kant interessant. Hoe stel je een team samen? Wat verlangen medewerkers en hoe gaan wij daar als directie mee om? Daarnaast wilde ik me met de koers van het bureau bemoeien.
Wat is nodig om te blijven doen waar we goed in zijn?’
__________
‘Het ontwerp draaide om slechts één vraag: hoe vertalen we de ervaring van een eindeloos en ongerept land naar een tuin?’
__________
Het ontwerp draaide om slechts één vraag: hoe vertalen we de ervaring van een eindeloos en ongerept land naar een tuin?
Hoedemakers refereert aan wat ze even daarvoor ter sprake bracht: het idee dat het ontwerp te veel wordt ingekaderd en dat rationele overwegingen de boventoon voeren. Ze zou graag zien dat
ontwerpers zich vaker losweken van de systemen en het planmatige. ‘Ik heb een tijd in Australië gewoond (waar Hoedemakers namens Karres en Brands tekende aan het beroemde Federation Square in
Melbourne, red.) en daar zijn ontwerpmotieven artistieker van aard. Voor het ontwerp van de buitenruimte bij een ambassade namen we de schaalloosheid van het Australische landschap als
uitgangspunt. Het ontwerp draaide om slechts één vraag: hoe vertalen we de ervaring van een eindeloos en ongerept land naar een tuin?’
Een tuin is een afgebakende ruimte, waardoor het ontwerp als een artistiek werk kan worden gezien. Kan dat ook in de openbare ruimte, waar allerlei eisen en regels gelden?
‘Zeker. Ons ontwerp voor het Van Leeuwenhoekpark op het dak van de spoortunnel in Delft, ademt een Delftse sfeer. Het park is een smalle pijpenla, met lange zichtlijnen, zoals over het water van
de Oude Delft. Net als in de oude stad hebben we dwarsverbanden gemarkeerd, door bruggen aan te leggen die het zicht benadrukken en waaromheen speelplekken zijn aangelegd.’
Samen tekenen
Datzelfde Van Leeuwenhoekpark gebruikt Hoedemakers om de gevolgen van klimaatverandering te bestuderen. Het park is een proeftuin waar onderzoekers van de TU Delft het microklimaat in kaart
brengen. Met die kennis – waar is het warm, waar zijn valwinden? – experimenteert Hoedemakers met ontwerpingrepen. ‘Dan gaat het om de keuze van beplanting of de gelaagdheid van de bomenrijen.
Maar ook de parkdetails en de positionering van functies spelen een rol.’
Aandacht voor het microklimaat van de stad is geen overbodige luxe, zo ondervinden we tijdens het interview. Ik tref Hoedemakers op de dag dat het kwik voor het eerst in de Nederlandse
geschiedenis boven de 40 graden uitkomt. Terwijl buiten de zomerzon het publieke leven zo goed als lamlegt, is het voorste gedeelte van het kantoor aan de Cruquiusweg koel genoeg voor een goed
gesprek.
We komen te praten over de waarde die Hoedemakers hecht aan het handtekenen, of specifieker gezegd: het samen tekenen. Hoedemakers legt uit: ‘Het lijkt een kleinigheid, maar het is zoveel leuker
om vanaf het begin samen aan een ontwerp te werken.’
Ze scheurt een stuk kalkpapier af en legt het over de topografische kaart van de Zeeuwse badplaats Domburg. ‘Samen ontwerpen is leerzamer, omdat mijn mensen dan de kans krijgen om zich een
project eigen maken. En voor mij is het goed om zaken los te laten, om te weten dat we een team hebben waar we zaken aan kunnen toevertrouwen.’
Waarom is tekenen van belang?
‘Als je fysiek tekent houd je de schaal in de gaten, terwijl op de computer je jezelf kunt verliezen in details.’ Ze wijst naar de kaart: ‘In Domburg is het de bedoeling om een dorpsrand te maken
waarin een vakantiepark kan uitbreiden, en tegelijkertijd de connectie met het landschap versterkt wordt. Door te tekenen krijg je grip op het gebied: je ziet de landschapsstructuren, de
patronen, waardoor je tot composities komt die rechtdoen aan de oorspronkelijke opbouw van zee, duin, binnenduin en landbouwpolder. Tegelijkertijd kun je door te tekenen vormen testen: hoe komt
een lijn eigenlijk uit de verf?’
__________
‘Als je fysiek tekent houd je de schaal in de gaten, terwijl op de computer je jezelf kunt verliezen in details.’
__________
In een telefonisch voorgesprek laat oprichter Lodewijk Baljon weten dat de nadruk op het tekenen niet leidt tot een herkenbaar handschrift. Hoedemakers knikt. ‘Vorig jaar hebben we in Domburg de
boulevard heringericht. Die was niet meer dan een voetpad van betontegels. Dan blijkt dat het vooral de plek is die het ontwerp bepaalt.’
Hoedemakers verving de tegels door klinkers en het tracé is aangepast om het duinlandschap beter tot zijn recht te laten komen. Voor de zitplekken en ‘balkons’ koos ze materialen die mooi
verouderen. ‘Maar dat doen we eigenlijk altijd. Is dat dan een stijl of meer een houding?’
Happy few
Ondanks de nadruk op het ambachtelijke verkent Marie-Laure Hoedemakers wel degelijk ongebaande paden. Zo maakte ze een strategisch plan over de voortgang van de vastgelopen gebiedsontwikkeling op
het voormalige militaire vliegveld Valkenburg bij Katwijk. En ze nam deel aan het door de BNA geïnitieerde onderzoeksproject De stad van de toekomst. Een jaar lang hield ze zich bezig met de
vraag hoe de grote kwesties – energie, mobiliteit, klimaat – gekoppeld kunnen worden aan de bouwopgave rondom station Hollands Spoor in Den Haag. ‘Een belangrijke les is dat verdichting in de
praktijk teveel op zichzelf staat. We willen wel veel woningen toevoegen, maar voor de openbare ruimte is nauwelijks budget. In ons onderzoek zeggen we: toon als overheid lef door in al dat
nieuwe vastgoed een verdiepingslaag op te kopen en in te richten als publieke ruimte met voorzieningen, activiteiten en groen – zeg maar een tweede maaiveld. Torens met groen op daken en aan
gevels zijn reuze interessant, maar alleen de happy few plukken er de vruchten van.’
Hoedemakers verwijst in dit verband naar Zuid-Korea, waar de bouw van woontorens in binnensteden gepaard gaat met de aanleg van parken, speelplekken, ouderenvoorzieningen, buurthuizen en winkels.
‘Die flats lijken op het eerste gezicht anonieme kolossen, maar achter die betonnen gevels gaan hele gemeenschappen schuil.’
Winkeltjes en bedrijfjes
De afgelopen tijd reisde Hoedemakers regelmatig naar Jordanië, dat sinds het uitbreken van de burgeroorlog in buurland Syrië 1,4 miljoen vluchtelingen opnam. Op verzoek van de Vereniging
Nederlandse Gemeenten en de gemeente Amsterdam werkte Hoedemakers aan een plan voor het opvangkamp Al Za’atari waar inmiddels 80.000 mensen wonen. ‘Het is echt een kleine stad, waar mensen soms
al zeven jaar wonen. De openbare ruimte is daar evenwel niet op ingericht. De UNHCR (de VN-Vluchtelingenorganisatie die kampen aanlegt, red.) richt zich, begrijpelijkerwijs, vooral op riolering,
waterzuivering en energie.’
Hoedemakers onderzocht hoe de straten van het kamp in de woestijn niet alleen verblijfskwaliteit kunnen krijgen, maar ook een klimaatadaptieve inrichting, zodat bij hevige regenval het kamp niet
verandert in één grote modderpoel. ‘Het kampleven is zwaar’, schetst Hoedemakers. ‘Toch zijn er mensen die vooruit kijken, die de energie hebben om er het beste van te maken. Ze beginnen
winkeltjes en bedrijfjes, vrijwel allemaal langs de hoofdstraat.’ Juist daar – in het kamp de soukh genoemd – zag Hoedemakers aanknopingspunten. ‘Veel plekken in het kamp zijn blinde
vlekken waar het lastig is om iets te veranderen. Maar aan de soukh heerst reuring, die straat wordt gebruikt, heeft betekenis. Dan heeft het zin om daar bijvoorbeeld schaduwrijke
zitplekken, speelgelegenheden en wandelpaden aan te leggen.’
Goede ideeën, zijn ze ook gerealiseerd?
Hoofdschuddend: ‘Nee, helaas niet. De herinrichting van de openbare ruimte zou betekenen dat de gezagsdragers erkennen dat dit kamp niet tijdelijk is, maar een permanente stad. Dat is nog een
stap te ver.’
Voelt dat als een nederlaag?
‘Natuurlijk is het frustrerend – ik wil niets liever dan dat deze ideeën worden uitgevoerd. Gelukkig zijn onze principes opgepikt door de Duitse hulporganisatie GIZ (Gesellschaft für
Internationale Zusammenarbeit, red.). Op hun verzoek ontwierpen we in de grensplaats Sarhan bij de moskee en kinderbibliotheek een park met sport- en spelvoorzieningen. Het project slaat twee
vliegen in een klap: het dient het publieke belang van een betekenisvolle openbare ruimte, en het biedt werk aan dorpelingen en Syrische vluchtelingen.’
Stapstenen
Hier hoor je dat vluchtelingen in de regio moeten worden opgevangen. Wat vind je daarvan?
‘Het maakt me kwaad. Die “regio’s” zitten aan hun taks. De oases in de Jordaanse woestijn, die ook nog eens van groot belang zijn als ecologische stapstenen, drogen een voor een op. Ik heb in
Australië gemerkt hoezeer je kunt verlangen naar wat je hebt achtergelaten, en dan was dat in mijn geval nog vrijwillig. Ik vind het onacceptabel hoe we in Europa omspringen met mensen die
noodgedwongen huis en haard verlaten hebben.’
Jij kent de situatie daar. Is het dan niet tijd voor activisme? Anders gezegd: voel je je verantwoordelijk om het tij te keren?
‘Nee, zo zit ik niet in elkaar. Ik maak liever het verschil buiten, bij de mensen. Zoals in Sarhan waar de vrouwen van het dorp hun plek hebben opgeëist. Niet door ze een apart hoekje te geven,
maar doordat ze tijdens het ontwerpproces aan tafel zaten en zeiden: dat park is er ook voor ons.’