Boodschap voor verandering

De selectiecommissie van het Jaarboek 2020 bij de verplaatste waterliniebunkers langs het Lekkanaal in Nieuwegein.

 

De inrichting van Nederland - en dan met name de woningbouwopgave en de toekomst van het landelijk gebied – staat weer volop in het spotlicht. Om alle ruimtelijke vraagstukken in goede banen te leiden is aandacht nodig voor andere waarden dan economische groei en financiële rendementen, aldus de commissie die het in december verschenen Blauwe Kamer Jaarboek samenstelde. Ontwerpers mogen daarin best wat activistischer zijn.

 

Tekst: Mark Hendriks

Foto's: Stijn Brakkee

 

 

De busrit die de selectiecommissie van deze jaarboekeditie maakt langs ingezonden ontwerpprojecten vangt aan met het project Objets Trouvés in Nieuwegein. Op een regenachtige julidag staat de commissie bij enkele overblijfselen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die zijn verplaatst ten behoeve van de verbreding van het Lekkanaal en de monumentale Beatrixsluizen. Ondanks enige scepsis over de kneuterige inrichting hier en daar is de commissie onder de indruk van het resultaat. De schijnbaar achteloos gekantelde, betonnen objecten vormen tezamen ‘een fraai stukje land art’. Het is volgens de commissie ronduit knap dat in het complexe krachtenveld van een civieltechnische operatie landschapsontwerpers een poëtische laag wisten toe te voegen. Het landschap rondom de sluis is nu beter leesbaar en tegelijkertijd mysterieus.

Het doet paradoxaal aan dat een uitdijend bedrijventerrein langs de A27 het decor vormt van dit bijzondere project. Aan de ene kant sluiten de bedrijfshallen en opslagloodsen in de achtergrond qua maat en schaal aan bij de ‘omgevallen’ bunkers. Aan de andere kant laat het bedrijventerrein in tegenstelling tot de objets trouvés niets aan de verbeelding over. De oprukkende verdozing ontbeert elke vorm van poëzie en mystiek.

 

Dit soort plekken, waarvan er zoveel zijn in Nederland, illustreert volgens de selectiecommissie de weerbarstige praktijk van het ontwerpvak. ‘Wat we hier zien is de rauwe werkelijkheid buiten’, aldus commissielid Henk Hartzema. ‘Dit is wat overal achter onze ruggen gebeurt.’ Al tijdens de twee eerdere bijeenkomsten stelde de commissie – naast stedenbouwkundige Hartzema, ontwikkelaar Bianca Seekles, ontwerper Elma van Boxel, landschapsarchitect Philomene van der Vliet en voorzitter Jannemarie de Jonge – vast dat de 112 ingezonden projecten een ietwat vertekend beeld geven. Zij wekken de suggestie van een aangeharkt land. Zij vormen een collectie ‘blauweluchtontwerpen’, die vooral laten zien hoe stedenbouw en landschapsarchitectuur in het ideale geval zouden moeten plaatsvinden.

 

Die vertekening is ergens goed voor, want daardoor komt de commissie op het spoor van enkele voorbeeldige projecten. Realistische pareltjes, waarin het ontwerp op ideale wijze is toegepast en die in een jaarboek over stedenbouw en landschapsarchitectuur niet mogen ontbreken. Zoals de versterking van de verzwakte Prins Hendrikzanddijk op Texel, een schitterend staaltje ingenieurskunst waar de commissie ‘oprecht gelukkig’ van wordt. Of de Marker Wadden, volgens de commissie een ‘wow-project’. Het pas geopende stationskwartier in Assen, het ontwerp voor Park Groot Schijn in Antwerpen en een landschapspark op een voormalige legerbasis in de Zuid-Koreaanse hoofdstad Seoel vindt de commissie uitstekende voorbeelden van hoe landschapsarchitectuur de kwaliteit van de stedelijke openbare ruimte naar een hoger plan kan tillen.

 

Het Limburgse rivierproject Ooijen-Wanssum, waar waterveiligheid en natuurontwikkeling hand in hand gaan, vormt het hoogtepunt van de busrit. De commissieleden zijn onder de indruk van de enorme landschappelijke puzzel die hier door de ontwerpers is gelegd. En dan zijn er ook nog eens twee ‘te gekke’ nieuwe dijktypen gebruikt, die rechtdoen aan het landschap van Maasterrassen. Het project laat precies zien wat goed ontwerp vermag: doordachte oplossingen bieden voor actuele vraagstukken en deze ook nog eens voorzien van een weldadige vormgeving – een kant die de ontwerpdisciplines volgens de commissie niet uit het oog mogen verliezen.

De selectiecommissie op pad door Nederland. Voorzitter Jannermarie de Jonge, stedenbouwkundige Henk Hartzema, landschapsarchitect Philomene van der Vliet en ontwerper Elma van Boxel. Projectontwikkelaar Bianca Seekles keek online mee.

 

Commerciële belangen

De weerbarstigheid van de ontwerppraktijk komt in de discussie over de beste projecten op twee manieren aan de orde. Ten eerste is de selectiecommissie verbaasd en geërgerd over de commerciële belangen die nog vaak de boventoon te voeren in het ontwerp van wat zij ‘landschappelijke woongebieden’ noemt. Ze doelt hiermee op ruim opgezette woonbuurten in een publiek toegankelijk landschap, plekken die door de coronacrisis wellicht aan belang gaan winnen.

 

De commissie is niet overtuigd van de kwaliteit van de inzendingen die aan dit profiel voldoen, zoals het Heerenveense woonbuurtje De Treffe, de natuurinclusieve wijk Olstergaard in Olst, het Hilversumse project Crailo of de woningbouw op het voormalige zorglandgoed Voorlei in Leidschendam. Ondanks de focus van deze projecten op langzaam verkeer, de sterke landschappelijke identiteit en de hoogwaardige inrichting van de publieke ruimte wekken de grillige plantekeningen twijfels. Hoe zal de bebouwing – op de tekening vaak niet meer dan een ambigue, witte blokken – uiteindelijk uitpakken? Blijven de beloftes om het landschap zoveel mogelijk te sparen overeind als financiële argumenten op tafel komen?

 

Bij twee projecten verdwenen deze twijfels als sneeuw voor de zon: het openbare duinlandschap in het plan voor de Amsterdamse nieuwbouwwijk Strandeiland en de woningbouw op het terrein van een voormalig psychiatrisch ziekenhuis in Bloemendaal. Dit laatste project, Park Brederode, heeft zich volgens de commissie bewezen omdat landschap en natuur aantoonbaar als uitgangspunt zijn genomen en het gebied niet vol is gezet met bebouwing.

 

Tijdens de wandeling door de ‘landschappelijke’ woonwijk Kerckebosch in Zeist – de tweede stop van de busrit – noemt de commissie het onbegrijpelijk dat het waardevolle ensemble van socialehuurflats dat hier eens stond heeft moeten wijken voor een woonbuurt dat het bos in de woorden van een van de commissieleden ‘vooral consumeert en niets teruggeeft’. De op de ontwerptekening ruime scheggen van bos en hei vallen in werkelijkheid krap uit, de openbare ruimte is een kakofonie van erfscheidingen, materialen en beplantingen, en de commissie vindt het jammer dat de overgangen tussen privé en publiek niet op een geleidelijke manier zijn vormgegeven.

 

De commissie stelt dat commerciële overwegingen de doorslag hebben gegeven: sloop en nieuwbouw was vele malen voordeliger dan renovatie, en om de grondexploitatie rond te krijgen zijn meer woningen aan het plan toegevoegd dan goed is voor de gekozen, landschappelijke opzet.

 

Moeten ontwerpers meewerken aan schijnwerkelijkheden waar de stad met alles wat daarbij hoort, is buitengehouden?

 

Ook het Waterfront in Harderwijk haalde de shortlist, maar valt na een bezoek door de mand. De reden voor de afwijzing is lastig uit te leggen, juist omdat de commissie ziet – en van de bewoners hoort – dat deze waterrijke woonwijk op een voormalig bedrijventerrein tussen de historische binnenstad en het IJsselmeer als woonplek prima voldoet. Toch ontstaat tijdens de rondwandeling een gevoel van onbehagen.

 

Gelukseilanden

De commissie stelt dat het ijzersterke concept van een waterstad dat aan het plan ten grondslag ligt, onvoldoende is doorgevoerd in de architectuur, stedenbouwkundige verkaveling en de inrichting van de openbare ruimte. Daardoor is een dertien-in-een-dozijnwijk ontstaan, met weliswaar hier en daar een verwijzing naar het water, maar die in feite overal in Nederland had kunnen liggen. Ook in Harderwijk ziet de commissie de oorzaak in een marktgerichte strategie, waarin spreadsheets en exploitaties de doorslag geven. Commissielid Bianca Seekles geeft aan dat er al jaren weinig ruimte is voor ontwerpers om nieuwe concepten als een waterstad écht uit te werken. ‘Dit komt omdat ontwikkelaars over het algemeen denken dat de mensen een jarendertigwoning willen. Iets anders maken vinden ze gewoonweg te spannend’, aldus Seekles.

 

Weer terug in de bus is de conclusie pijnlijk. De bewoners van Waterfront omschrijven het wonen in de wijk zelf als een vakantiegevoel – zij zijn tevreden, gelukkig zelfs. Maar een beter ontwerp had hen zoveel meer kunnen bieden. De term ‘vakantiegevoel’ raakt bij de commissie een gevoelige snaar. De vraag rijst of stedenbouw bedoeld is om dit soort werelden te creëren: plekken waar geluk en ‘vakantiegevoel’ graadmeters zijn. Moeten ontwerpers meewerken aan schijnwerkelijkheden waar de stad met alles wat daarbij hoort, dus ook de minder mooie dingen, is buitengehouden? Integendeel, vindt de commissie. Stedenbouw moet iedereen een plek bieden, moet realistisch en democratisch zijn.

 

De commissie stelt teleurgesteld vast dat het maken van ‘afgebakende gelukseilanden’ de modus operandi is van de hedendaagse stedenbouw. Vroeger hadden plannen vaak een maatschappelijk oormerk, maar woonwijken als Waterfront zijn wat dat betreft platte, neoliberale projecten waarin het vakantiegevoel het hoogste goed is en voor publieke kwesties zoals eenzaamheid, armoede en integratie nauwelijks plek is. Als de commissie hierna de stapel inzendingen nogmaals doorloopt vallen termen als ‘braaf’ en ‘conformisme’, en wordt de zorg geuit dat ontwerpers vooral doen wat door opdrachtgevers van ze verwacht wordt. 

 

Clueless stedenbouw

Dit raakt aan de tweede oorzaak voor de door de commissie genoemde ‘weerbarstigheid van het vak’: de dominante tendercultuur in stedelijke verdichtingsopgaven. Ontwerpers worden bij binnenstedelijke ontwikkelingsgebieden geconfronteerd met dichtgetimmerde criterialijstjes: harde eisen die de ontwerpvrijheid nagenoeg volledig inperken. Terwijl dit complexe vraagstukken zijn die over woningbouw, mobiliteit, duurzaamheid, publieke ruimte gaan. Wie van de lijstjes afwijkt maakt geen kans of wacht zelfs juridische consequenties. Die dreiging weegt zo zwaar dat ontwerpers zich netjes aan de regels houden. De ruimte voor innovatie valt weg en de mogelijkheid om met ontwerp tot nieuwe typologieën en oplossingen te komen, iets waar verdichtingsopgaven juist om verlegen zitten, is nauwelijks aanwezig.

 

Het gevolg is dat stedenbouwkundige verdichtingsplannen vaak sprekend op elkaar lijken. Dat blijkt bijvoorbeeld uit plannen als Hyde Park in Hoofddorp, De Nieuwe Kern in Amsterdam-Zuidoost en Weezenlanden in Zwolle. Elk ontwerp bestaat grofweg uit halfopen bouwblokken in een gridstructuur met private binnenruimtes. De commissie spreekt van ‘clueless stedenbouw’, waarin het schuiven met blokjes het hoogst haalbare is. Zelfs de makers van het Utrechtse plan Merwede, door de commissie geroemd vanwege de duurzaamheidsambities en de rigoureuze keuze om de auto volledig te weren, slagen er niet in om een afwijkend en vernieuwend verkavelingpatroon op tafel te leggen. 

 

Op zoek naar hoe het anders kan vindt de commissie toch enkele projecten die zich onttrekken aan het juk van de tendercultuur. Zoals de herontwikkeling van enkele voorsteden van de Duitse stad Hamburg. De landschappelijke basis zorgt hier voor een vernieuwend stedenbouwkundig patroon en het is een plan waarmee de bedenkers voorbijgingen aan de criteria van de uitgeschreven tender. Bijzonder is dat de uitschrijver (Stadt Hamburg) zich liet overtuigen en bereid was om zijn eisenpakket aan te passen.

 

Ook de herontwikkeling van het NRE-terrein in Eindhoven maakt veel indruk – de vanzelfsprekende combinatie van oude en nieuwe gebouwen, de waardering voor het rauwe, industriële karakter van de plek, de stedelijke mix van wonen, cultuur, horeca en werken, en de aanwezigheid van meerdere collectieve ruimtes. De openbare ruimte is niet ‘doorontwerpen’, waardoor aangename plekken ontstaan.

 

Het nieuwe stadswijkje op het voormalige terrein van het Eindhovense energiebedrijf is het product van een liefdevolle aanpak, waarin gemeente, bewoners en ondernemers gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen voor het welslagen van de herontwikkeling. De ironie wil dat deze aanpak op tafel kwam tijdens de economische crisis van 2008-2014. Pas toen het idee om de industriële panden te slopen en 350 woningen nieuw te bouwen onhaalbaar bleek, kwam de alternatieve, maar zo gewaardeerde strategie in beeld van stapsgewijze herontwikkeling door herbestemming en privaat initiatief.

 

Idealisme en integriteit

Het verhaal van het NRE-terrein raakt aan een fundamentele vraag, die steeds naar boven komt tijdens de busrit door het land. Hoe biedt je tegenwicht aan commerciële overwegingen en tenderregimes? Moet de overheid in de vorm van een hernieuwd ministerie van VROM weer de touwtjes in handen nemen? Of is een crisis de enige manier om andere waarden dan vastgoed- en grondprijzen in het spotlicht te krijgen?

 

De commissie meent van niet. Idealisme en integriteit in de wijze hoe we omgaan met onze ruimte, steden en landschappen moet ook in tijden van voorspoed kunnen. Dat vergt dan wel een planningscultuur waarin andere waarden dan economische groei en financiële rendementen een plek hebben, zoals biodiversiteit, sociale gelijkheid, duurzaamheid, coöperatieve beheersvormen en meer zeggenschap voor de burger.

 

De commissie is niet naïef: zij weet dat ‘zachte’ waarden maatschappelijk geld vergen, dat in de harde werkelijkheid van de wereldeconomie niet zomaar voorhanden is. In die zin is een crisis op zijn tijd toch best welkom, aldus de commissie. ‘We raken de bodem en zien – voor even – in dat andere waarden dan economische groei en rendementen misschien wel belangrijker zijn.’

In dit licht looft de commissie een aantal ‘strategische’ projecten waarin de lange termijn en een integrale aanpak centraal staan. Projecten die zijn gericht op het voorkomen van grond- en vastgoedspeculatie, het indammen van ‘cowboygedrag’ en het ruimte bieden aan bovengenoemde zachte waarden. Het zijn, aldus de selectiecommissie, succesvolle pogingen om de geesten rijp te maken voor fundamentele koerswijzigingen. Ze zijn bedoeld om ontwikkelaars, vastgoedeigenaren en overheden op een andere manier naar de stad te laten kijken.

 

Onze omgang met ruimte vergt een planningscultuur waarin andere waarden dan financiële rendementen een plek hebben, zoals biodiversiteit en sociale gelijkheid

 

Strategische oplossingen

Vanwege de complexe opgaven die momenteel op de stad afkomen is het noodzakelijk dat we snappen hoe de stedelijke ‘machinerie’ werkt. Tegelijkertijd moeten we hoe dan ook grip houden op de consequenties die het sleutelen aan die machinerie heeft voor de leefomgeving. In Antwerpen is dat bijvoorbeeld gedaan door het watersysteem van kavel tot oever te bekijken. Door het systeem als een geheel te zien, en in relatie tot de leefomgeving boven de grond, is precies geformuleerd welke maatregelen op welk schaalniveau nodig zijn.

 

De structuurvisie voor het Haagse Central Innovation District is een lovenswaardige poging van de gemeente om in een zeer complex gebied, waar uiteenlopende partijen de dienst uitmaken, de regie naar zich toe te trekken. De structuurvisie bevat concrete principes die richting geven aan de gewenste ontwikkeling van het gebied tussen binnenstad, Den Haag Centraal en station Hollands Spoor en waar grond- en vastgoedeigenaren, projectontwikkelaars, Prorail en NS, maar ook het rijksvastgoedbedrijf, zich aan moeten committeren. De politiek gedragen structuurvisie zorgt er volgens de selectiecommissie voor dat de gemeente weer baas wordt in eigen stad.

 

Overigens gaat het niet altijd goed. Zo had de commissie veel waardering voor het programma Rivieroevers in Rotterdam, maar uit verschillende deelprojecten die zijn ingezonden blijkt dat de gesuggereerde regie op de ontwikkeling van de zuidelijke Maasoever een wassen neus is. Het masterplan voor de Rijnhaven bijvoorbeeld stelt teleur en op Feyenoord City uit de commissie felle kritiek. Het plan ontzegt de bestaande arbeiderswijk toegang tot het water en volgens de commissieleden hadden de bewoners meer gehad aan een park dan aan een moloch van een stadion.

 

Hoop op verandering put de selectiecommissie uit drie projecten waarin ontwerpers op eigen initiatief, en op basis van jarenlang onderzoek, de samenleving wakker schudden. Het gaat om de expositie Countryside waarin OMA aandacht vraagt voor de toekomst van het platteland, de studie van Wageningen University naar het Nederlandse landschap over honderd jaar, en het pleidooi van Studio Marco Vermeulen voor hout- en bosbouw als antwoord op talloze opgaven. Door hun boodschap te verpakken in krachtige vormen – een tentoonstelling in het Guggenheim Museum, een paviljoen op de Dutch Design Week – en door veel media-aandacht te genereren in kranten en actualiteitenprogramma’s zoals Tegenlicht en Nieuwsuur lukt het de ontwerpers om deze voor de vakwereld welbekende onderwerpen bij een groot publiek onder de aandacht te brengen.

 

 

Dit essay verscheen eerder als inleiding in het decembernummer van Blauwe Kamer - ook verkrijgbaar als Jaarboek Landschapsarchitectuur en stedenbouw in Nederland 2020