'We gaan niet weer een woonwijk uitrollen'

Esther Vlaswinkel en Maartje Luisman leiden bureau SVP

 

Het Amersfoortse bureau SVP is verantwoordelijk voor het ontwerp van menig nieuwbouwwijk. Directeuren Esther Vlaswinkel en Maartje Luisman gaan bouwen in het landschap nog altijd niet uit de weg, maar richten zich nu ook op de stad. ‘Al die mini-appartementen zonder buitenruimte die we nu bouwen. Daar valt een wereld te winnen, hoor.’ 

 

Tekst Mark Hendriks

Foto's Christiaan Krouwels

 

Het is stil in het historische pand in hartje Amersfoort waar SVP kantoor houdt. Te stil, vindt directeur Maartje Luisman. ‘Zo’n leeg kantoor valt me steeds zwaarder.’ Ze wijst naar de onbezette bureaus in het nagenoeg lege atelier. ‘Ik zal blij zijn als het hier weer druk en gezellig is.’ Collega-directeur Esther Vlaswinkel heeft er minder moeite mee. ‘Ik mis onze medewerkers natuurlijk ook. Maar ergens vind ik dat thuiswerken ook fijn. Het geeft rust, tijd om nog eens goed over een ontwerp na te denken.’

Direct na de eerste lockdown vorig jaar troffen Vlaswinkel, Luisman en mededirecteur Gideon de Jong de nodige maatregelen, vooral op het vlak van ICT. Elke medewerker kreeg een laptop en het programma Miro werd geïntroduceerd om op afstand toch iets van een ontwerpproces te creëren. In het programma kun je samen tekenen, referenties delen en moodboards maken, al komen Luisman en Vlaswinkel voor het echte ontwerpwerk soms toch bij elkaar. ‘Als je tot creativiteit wil komen, tot ontwerpvondsten, dan moet je samen boven een tekening hangen’, legt Vlaswinkel uit. Luisman knikt: ‘Elkaar met één blik kunnen inspireren, aanvoelen wat de beste oplossing is.’

Ze hebben vanaf het begin van de coronacrisis gezorgd dat contact mogelijk blijft, legt Vlaswinkel uit, terwijl ze voorgaat naar de ruime vergaderzaal. ‘Dat lukt wonderwel goed. Mensen haken makkelijk aan bij een online ontwerpoverleg over de koers die we in projecten varen, waarom iets goed is of niet.’

 

SVP is volgens Vlaswinkel en Luisman één grote familie. En de coronatijd versterkt dit idee. De familiaire aantrekkingskracht van SVP blijkt ook uit hun cv. Luisman werd in 2008 na een jarenlang dienstverband partner en Vlaswinkel werkte tussen 1997 en 2004 al voor SVP. Na enkele uitstapjes keerde ze in 2017 toch terug als partner.

Wat is dat familiegevoel van SVP?

Vlaswinkel: ‘Simpel, teamgevoel, geen haantjesgedrag.’

Luisman: ‘En diversiteit. Niet alleen in disciplines, maar ook in type mensen. We hebben generalisten, procestijgers, workaholics, maar ook mensen die relativeren, die inbrengen dat andere zaken in het leven ook belangrijk zijn. Dat is geen overbodige luxe in een vakwereld waar hard werken en excelleren de norm zijn.’

Misschien flauw om te vragen, maar heeft dit te maken met jullie vrouw-zijn?

Luisman: ‘Ik ken SVP niet anders, maar ik herken wel feminiene vormen van leidinggeven. Zo zijn we niet bang om voor onze zwaktes uit te komen. Laatst hebben we in een aanbesteding óók aangegeven waar we minder goed in zijn, en die kwetsbaarheid werd enorm gewaardeerd.’

 

Het gesprek met de vrouwelijke directeuren vindt plaats in de weken dat architectuurjournalist Merel Pit de discussie over de positie van vrouwen volop in het spotlicht plaatste. In haar gelauwerde publicatie Mevr. De Architect verkent ze waarom het aandeel vrouwelijke architecten laag is en waarom het aantal vrouwen dat een bureau leidt op één hand te tellen is. ‘Ik herken dit maar al te goed’, reageert Luisman, die als bestuurslid van het Architectenregister regelmatig geconfronteerd wordt met schokkende cijfers. ‘De verhouding mannelijke en vrouwelijke directeuren blijkt 90:10, terwijl het op de opleidingen 50:50 is.’

 

Ze denkt even na. ‘Hoe kan dit? Deels omdat architectuur, stedenbouw en de bouw nog steeds mannenwerelden zijn. Ik maak regelmatig mee dat aannemers bij het zien van een kamer vol vrouwen denken dat ze in de verkeerde vergaderzaal zijn beland. Maar het probleem is breder. Toen ik partner werd, vroegen ze op het schoolplein hoe ik dat met de kinderen ging doen. Aan mijn man zouden ze dat nooit vragen.’

Vlaswinkel: ‘Ik vind het goed dat hier aandacht voor is. Maar toen ik Francine Houben (architect en directeur van Mecanoo, red.) op de radio hiervoor een verklaring hoorde geven, kon ik enige ergernis niet onderdrukken. Ze zei dat het architectenbestaan hard werken is en dat dit vrouwen kan afschrikken. Ik wist niet wat ik hoorde.’

Bedoelde Houben niet dat het werk offers vergt? Bijvoorbeeld dat je de kinderen minder ziet en dat veel vrouwen dat liever niet hebben.

Vlaswinkel: ‘Hard werken en het runnen van een bureau is een kwestie van organiseren. Gelijke taakverdeling, prioriteiten op orde hebben.’

Luisman: ‘Betrek je kinderen bij je baan. Vraag hoe zij jouw drukke bestaan ervaren.’

 

SVP behoort tot een select groepje bureaus dat verantwoordelijk is voor het ontwerp van een groot deel van alle woonwijken in Nederland. En dat al sinds 1984. Zo tekende het bedrijf aan de Amersfoortse wijk Nieuwland, Vleuterweide in Leidsche Rijn en de wijk Hoef en Haag in Vianen.

In de vakwereld is maar weinig waardering voor die ‘gewone’ woonwijken.

Luisman glimlacht: ‘In de Vinex Atlas (de vuistdikke inventarisatie van alle Vinex-wijken, red.) zijn wij na KuiperCompagnons met de meeste plannen vertegenwoordigd. Maar wanneer ik door dat boek blader, vraag ik mij altijd af waarom we daar niet trots op mogen zijn.’ Dan: ‘Het is erg makkelijk om al die wijken op één hoop te gooien. Ik vind echter dat onze plannen zich onderscheiden. Omdat we het ontwerp van ‘gewone’ wijken nergens op dezelfde manier aanvliegen.’

Ze noemt Stadstuin in Amersfoort, een project met grondgebonden woningen in een collectieve tuin en voor die tijd vooruitstrevende kenmerken, zoals waterberging via wadi’s en ingebouwde parkeervoorzieningen. En bij Twuyverhoek in Sint Pancras is op basis van een sociologische studie een verkaveling bedacht met pronkgevels langs dorpslinten en rommelige achtererven waar het leven plaatsvindt. Want daar komen ze toch altijd binnen via de achterdeur, zo blijkt.

 

Het gesprek komt op de voortdurende discussie of we wel of niet buiten de stad moeten bouwen. Vlaswinkel: ‘Het is niet het een of het ander. Wij vinden dat uitbreiden, en dus bouwen in het landschap, moet kunnen in gebieden waar de vraag naar woningen hoog is. Maar dan wel op een manier die niet op veel andere plekken al te vinden is.’

Luisman: ‘We krijgen nog regelmatig verzoeken waarbij het programma van eisen steeds hetzelfde is – altijd een niksige dichtheid, altijd dezelfde typen woningen. Dan denken we dus wel drie keer na. Willen we betrokken zijn bij het uitrollen van wéér een woonwijk?’

Een moment later: ‘Wij vinden het dus geen goed idee om in de lage Zuidplaspolder te bouwen. En ook woningbouw in de polder Rijnenburg bij Utrecht lijkt ons niet verstandig. Juist omdat de oostkant van die stad zoveel mogelijkheden biedt om hier een onderscheidend stadsdeel te maken.’

 

Tegelijk gaan veel landschappen op de schop door de winning van duurzame energie, andere vormen van landbouw en de toevoeging van natuur. In de optiek van Luisman en Vlaswinkel kunnen woonfuncties die gebieden van een nieuw en sterk profiel voorzien.

Wordt woningbouw in de meeste gevallen niet toegevoegd om andere doelen te financieren?

Luisman: ‘Dat mag niet het hoofdargument zijn.’

Vlaswinkel: ‘Het gaat om een mix van functies om landschapsontwikkeling in de hand te werken.’

Een standpunt over bouwen in het landschap kan gevoelig liggen. Toen jullie collega Gijs van den Boomen van KuiperCompagnons in Blauwe Kamer stelde dat bouwen in het landschap moet kunnen, wekte hij hoon onder bepaalde lezers.

Vlaswinkel: ‘Terwijl ik vind dat we kritischer mogen zijn op hoe we momenteel in onze steden bouwen – met mini-appartementen zonder buitenruimte. Daar valt een wereld te winnen, hoor.’ 

Ester Vlaswinkel (links) en Maartje Luisman van SVP.

 

Een recent landschappelijk woonproject van SVP is het buurtschap Crailo, tussen Hilversum, Bussum en Laren. In dit woon- en werkgebied zijn bebouwing en landschap gelijkwaardig. Het publieke karakter is een speerpunt. Zo wordt het nu nog afgesloten kazerneterrein na transformatie toegankelijk voor iedereen.

Hoe borg je zo’n lovenswaardige filosofie waarin ‘zachte’ waarden de boventoon voeren?

Vlaswinkel: ‘Onder meer in het bestemmingsplan waarin drie gemeenten – op zichzelf al een prestatie – hebben vastgelegd hoeveel hectare landschap Crailo bevat en hoeveel woningen we daarin toestaan. Met een zogenoemd Rad van Crailo zorgen we dat in de vervolgstappen harde keuzes overeind blijven. Zoals de aanleg van een ecowal, een duurzame energievoorziening en dat de auto te gast is. Dat laatste is een unicum in een woongebied dat pal naast de snelweg ligt.’

 

Is het genoeg om ook projectontwikkelaars te overtuigen? Die denken vast dat een woning met oprit meer oplevert.

Vlaswinkel: ‘Als we autobezitters gaan toelaten, is het hek van de dam. Daarom is het zo belangrijk dat gemeenten lange tijd de regie in handen houden en de kaders stellen waaraan ontwikkelaars zich gewoon moeten houden.’

De selectiecommissie van het laatste Blauwe Kamer Jaarboek was onder de indruk van het stedenbouwkundig plan voor Crailo. De witte blokjes op de plantekening leidden wel tot argwaan. Jullie gaan prat op de kruisbestuiving tussen stedenbouw en architectuur. Waarom dan toch witte blokjes, in plaats van preciseren welke gebouwtypen hier komen?

Luisman: ‘Uiteindelijk doen we dat ook, maar het is een illusie dat SVP in één keer op alles een stempel drukt. Zo’n complex project gaat stap voor stap, en je moet eerst een concept laten landen, de hoofdstructuur vastleggen.’

Vlaswinkel: ‘Overigens zijn we nu bij de architectuur aanbeland.’ Ze wijst naar de plantekening aan de muur. ‘Rond het kazernecomplex komt een combi van oud- en nieuwbouw, in het middengebied compacte clusters van natuurlijke materialen, maar zonder tuinen. En aan de zuidkant individuele projecten in een landschappelijk raamwerk.’

 

In 2019 deed Vlaswinkel namens SVP mee aan het uitvoerige onderzoeksproject Stad van de Toekomst, waarin multidisciplinaire teams vijf locaties onder de loep namen. Dat onderzoekswerk is volgens Vlaswinkel een unieke kans om uit het dagelijkse werk te stappen. ‘Om een verre toekomst te verkennen en daarover je eigen opvattingen te vormen. Hoe vaak krijg je bovendien als architect de kans om samen te werken met een digitaal strateeg of een trendanalist?’ Het onderzoek gaf Vlaswinkel het inzicht dat de stad van de toekomst draait om het ontwerp van complete leefomgevingen. Daarin gaat woningbouw gepaard met onder andere sportfaciliteiten, sociaaleconomische functies, gezondheid en groen, cultuur en krachtige mobiliteitsconcepten. Een leefomgeving moet dus in balans en voor alle inwoners van betekenis zijn.

Jullie plan voor het voormalige defensieterrein in Utrecht voldoet niet bepaald aan deze omschrijving. Het zijn vooral grote eengezinswoningen voor mensen met een ruime portemonnee.

Luisman lacht: ‘Ik wist dat dit ter sprake zou komen. Ik snap de kritiek, maar dit project heeft een turbulente voorgeschiedenis. In opdracht van BPD, dat deze binnenstedelijke locatie toegespeeld kreeg na een deal met de gemeente over grond in Leidsche Rijn, hebben wij jaren geleden al een plan gemaakt. De gemeente wilde hier 600 gezinswoningen, compleet met tuintjes en bergingen, maar zonder voorzieningen. In de jaren daarna veranderden de omstandigheden en verlangde de gemeente meer van zo’n binnenstedelijk plan.’

 

Vlaswinkel vult aan: ‘We hebben toen gezegd: ‘Met dit plan kunnen we niet door. In drie weken is een nieuw ontwerp gemaakt, met meer openbare ruimte die goed doorgaanbaar is. Door de woningen in stadsblokken te clusteren, met stadswoningen in de plint en gezinsappartementen daarboven, ontstonden spannende gradaties tussen openbaar en privé en ruimte voor een nieuw park aan het Merwedekanaal.’

Maar het blijft een luxe woonwijk.

Luisman: ‘In de gehele Merwedekanaalzone is het een onderscheidend project. Zeker vergeleken met de stadswijk die verderop gepland staat en waar heel veel kleine woningen in een hoge dichtheid worden geplaatst.’

Zouden jullie zo’n project weer doen?

Luisman: ‘Ja. Het is een project met ruime woningen voor gezinnen die in de stad willen wonen én met 120 sociale woningen. Bovendien: waarom zouden we geen plannen mogen maken voor het hogere segment?’ Even later: ‘Begrijp mij niet verkeerd, ook wij zien de torenhoge woningprijzen als een probleem. We zien het bij onze medewerkers die ook hier in Amersfoort overal ernaast grijpen en tig keer overboden worden.’

 

In recente projecten stellen Vlaswinkel en Luisman de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van wonen in de stad aan de kaak. Zoals op IJburg, waarvoor ze in 2018 een tijdelijk complex met appartementen en studio’s ontwierpen uitsluitend voor woningzoekenden tot 27 jaar, en waarvan de helft van de bewoners statushouder is.

Voor het verderop gelegen Strandeiland onderzoeken ze hoe binnen een beperkt budget de socialehuurwoningen kunnen voldoen aan de hoge eisen die de gemeente stelt. Dan gaat het om woningomvang, duurzaamheid en esthetische details, maar ook of een deel van de huurwoningen op de mooiste plekken kan worden gebouwd. Zoals aan het waterpark dat in het midden van de wijk wordt aangelegd. Toch heeft volgens Vlaswinkel veel van dit werk weinig zin als we blijven vasthouden aan hun toewijzingsbeleid. ‘Het is leuk dat wij iemands flat zo goed mogelijk ontwerpen, maar dat neemt niet weg dat hier straks mensen wonen die daar niet altijd voor gekozen hebben. Die misschien wel in Noord werken of in West naar school gaan.’

Dat is politiek. Kun je daarop als ontwerper invloed uitoefenen? Hetzelfde geldt voor de financiële krachten achter stedelijke ontwikkeling. In die stadswijk langs het Utrechtse Merwedekanaal moeten ontwerpers lijdzaam toezien hoe alles duurder wordt omdat buitenlandse beleggers hun bouwgronden met miljoenen euro’s winst doorverkopen.

Luisman: ‘Dat is een regievraagstuk. Wie heeft het daar voor het zeggen: de gemeente of buitenlandse beleggers?’

 

Hebben ontwerpers dan niks in te brengen?

Vlaswinkel: ‘Het is van belang om in zo’n krachtenveld je onafhankelijke positie te behouden.’ Kijkend naar Luisman: ‘Wat dat betreft hebben we tijdens een bezoek aan het voormalige Renaultterrein in Parijs een wijze les geleerd.’

Luisman: ‘De projectarchitect die ons rondleidde zei dat wij ontwerpers altijd te veel willen. We willen alles met alles verknopen, volledig integraal zijn, gelaagde plannen maken. Maar dat is in stedelijke projecten, waarin zoveel belangen spelen, gedoemd te mislukken. Hij raadde ons aan te kiezen: benoem drie, vier, misschien vijf aspecten die cruciaal zijn voor het succes van het plan en waaraan je absoluut geen concessies doet. Of dit nu een autovrije openbare ruimte is, betaalbare woningen, een publiek landschap; het is doorslaggevend om deze sleutelaspecten zo over het voetlicht te brengen, dat iedereen ze gaat omarmen.’

 

 

Dit interview verscheen eerder in het maartnummer van Blauwe Kamer.