Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Hugo de Jonge wordt bijgepraat tijdens een rondleiding op een Haagse woning- bouwlocatie. Foto Lex van Lieshout/ANP
Rond oud en nieuw werd ik door vrienden en vakgenoten bestookt met de vraag of ik het al gehoord had: niemand minder dan Hugo de Jonge werd minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. In de meeste berichten klonk hoon en twijfel door. Hoe konden ze de man van het falende coronabeleid nu verantwoordelijk maken voor die andere crisis, die van de oververhitte woningmarkt?
Door: Mark Hendriks
Hoewel ik de scepsis begrijp, ben ik van mening dat een nieuw aangetreden bewinds- persoon het voordeel van de twijfel verdient. Daarbij is het wat mij betreft al een voorname stap vooruit dat het kabinet de woningcrisis tot speerpunt van beleid heeft gemaakt – en daarvoor eindelijk een aparte ministerspost heeft vrijgemaakt.
Zoals we van De Jonge gewend zijn, gaat hij voortvarend te werk. In maart presenteerde hij zijn ‘nationaal bouwplan’ om in ieder geval vanaf 2024 jaarlijks 100 duizend nieuwe woningen te realiseren. Dit plan moet volgens de minister duidelijk maken op welke locaties deze woningen moeten komen, in welk segment en wat voor typen. Vast staat dat van de 900 duizend woningen die er gepland staan 250 duizend voor de sociale huur zijn en 350 duizend in het middensegment vallen.
Desondanks lijkt ook in dit bouwplan de nadruk nog steeds te liggen op het snel bijbouwen van veel woningen. Terwijl ik zo had gehoopt dat de minister met een visionair en hernieuwd volkshuisvestingverhaal zou komen, waarin verbanden worden gelegd met andere vraagstukken – verduurzaming, mobiliteit, demografie, zorg –, en de (sociale) huursector wordt neergezet als iets waar we als samenleving baat bij hebben. Boven- dien moet De Jonge werk maken van de betaalbaarheid die vanwege de bizarre prijsstijgingen in zowel de koop- als huursector onder grote druk staat. Door bijvoorbeeld een weg te banen voor wooncoöperaties en door heilige financiële huisjes op de schop te nemen – denk aan de afschaffing van de hypotheekrenteaftrek en de invoering van belastingheffing op eigenwoningbezit. Ook moeten de onwenselijke opkooppraktijken van beleggers en vastgoedbedrijven aan banden worden gelegd.
Er zijn voortekenen dat de kersverse minister een brede blik niet schuwt. Bij de presentatie in januari van het boek Operatie Wooncoöperatie – over waarom we burgers weer het heft in handen moeten geven – liet de Jonge zich ontvallen dat ie ‘niet voor het bouwen van huizen is, maar voor de bouw van gemeenschappen’. En tijdens zijn eerste vergadering met de vaste Kamercommissie zei hij: ‘Te lang is geloofd in de markt als oplossing. Maar zonder beschermende overheid die regie herneemt in tijden van schaarste, regeert het recht van de sterkste.’ Hopelijk voegt hij met zijn bouwplan – dat de komende maanden verder wordt uitgewerkt – de daad bij het woord, al schitteren in zijn Kamerbrief van half februari de coöperaties vooralsnog door afwezigheid.
Dan is er nog die andere opdracht, die van de ruimtelijke ordening. Ook hier verraste De Jonge mij. Tijdens een voorstelronde bij de NOS werd hij bevraagd over het woningtekort en voegde hij uit eigen beweging toe dat het ook zijn taak is om regie te voeren op de vele ruimteclaims. Hij wees daarbij naar zijn collega’s in de zaal, die van klimaat, landbouw, stikstof en infrastructuur. Het is, zo liet hij weten, zijn nadrukkelijke bedoeling om met hen samen de ruimtelijke consequenties van al die transities in kaart te brengen.
Daarmee lijkt hij invulling te geven aan een wens die in de vakwereld al veel langer leeft. De reacties uit de professie zijn dan ook overwegend positief, met name over het regeerakkoord. In een gesprek dat ik met hem had voor ons laatste e-zine noemde rijksbouwmeester Francesco Veenstra het coalitieakkoord een kantelpunt. ‘Het is in mijn ogen een enorme inhaalslag met betrekking tot klimaat, wonen en landbouw. Ik lees concrete uitspraken die de samenleving een andere kant opstuwen. Het marktdenken maakt stap voor stap plaats voor brede welvaart, het idee dat economische ontwikkeling samengaat met een sociale en ecologische agenda.’ Ook de Delftse hoogleraar Co Verdaas is enthousiast. Op het blog gebiedsontwikkeling.nu stelt hij vast dat de fysieke leefomgeving nog nooit zo’n prominente plek heeft gehad. ‘De fondsen die in het leven worden geroepen voor het klimaatrobuust krijgen van ons land, zijn een goede zaak. Al hoop ik wel dat andere verdienmodellen ontstaan, zodat dit subsidie-infuus uiteindelijk kan komen te vervallen.’
De voorzitters van de beroepsverenigingen zijn gematigd positief. NVTL- voorman Ben Kuipers noemt het akkoord een goed begin, maar hoopt tegelijkertijd dat op hogere schaalniveaus scherpe keuzes gemaakt worden. ‘Hoe gaan we om met Schiphol, met Tata Steel? Hoe en waar gaan we bouwen?’ Ook zijn collega van de BNSP Stefan Bödecker plaatst kanttekeningen bij de regeringsplannen. ‘Ik lees weinig terug over participatie, terwijl voor de aanpak van grote opgaven de connectie met de bewoners van een gebied van levensbelang is.’ Mede om deze reden raadt planoloog Zef Hemel de minister aan om een grote publiekstentoonstelling te organiseren. Op de nieuwssite Stadszaken licht hij zijn idee toe: ‘Een expositie met aansprekende kaarten, toekomstverhalen en maquettes, een vertrouwenwekkend narratief over waar we met z’n allen naartoe gaan. Zo maken we ruimtelijke ordening voor burgers minder ondoorgrondelijk.’
In dit verband is het recent verschenen advies van de Raad voor de Leefomgeving relevant. Daarin wordt het kabinet opgeroepen om nu niet eenzijdig te ‘recentraliseren’ – oftewel alles naar zich toe te trekken – maar om nadrukkelijk de regio en de maatschappij te betrekken in het gesprek over de ruimtelijke toekomst van ons land. Of zoals grand old lady van de Nederlandse stedenbouw Riek Bakker het bij de presentatie verwoordde: ‘Rijk, pak je rol en breng de regio in positie’.
Dit artikel verscheen eerder in het maartnummer van Blauwe Kamer.