Impressie uit een ontwerpstudie van bureau Nohnik naar landschapsinclusieve landbouw in Salland.
We horen het steeds vaker: de complexe vraagstukken rondom natuur en landbouw vragen om een zogenoemde ‘ruilverkaveling 2.0’. Het gaat immers allang niet meer om de stikstofcrisis alleen, maar ook om de aanpak van dreigende watertekorten, vervuiling, bodemdaling, en alternatieve vormen van agrarisch landgebruik. En om het leefbaar houden van dorpen, de impact van de energietransitie en klimaatverandering, en het tegengaan van biodiversiteitsverlies.
Vriend en vijand zijn het erover eens: voor die complete herinrichting van onze buitengebieden is ontwerpkracht hard nodig. Daarom vroegen we voor de jaarboekeditie van 2022 acht vakgenoten om hun persoonlijke kijk. Hoe ziet volgens hen een duurzaam en aangenaam platteland er straks uit? Vandaag aflevering 1, de bijdrage van landschapsarchitect Peter de Ruyter.
We moeten de grondpuzzel opnieuw leggen
De tijd van het-zal-zo’n-vaart- niet-lopen is echt wel voorbij’, aldus één van de boeren die ik
sprak voor een onderzoek naar een kleinschalige herverkaveling in het hart van de Alblasserwaard. Hij zinspeelde op de complexe opgaven: bodemdaling, de uitstoot van CO2, de ver- mindering aan biodiversiteit, de stikstofopgave en de slechte waterkwaliteit. Je kunt murw worden van al deze crises, maar deze jonge boer zag kansen om zich aan te passen. Waarbij hij nadrukkelijk de vraag stelde of elke collega-boer – of elke agrarische bedrijfsvorm – wel op de goede plek in het landschap zat.
Een pregnante vraag, zeker als we uitgaan van het bodem- en watersysteem als basis voor ons toekomstige landschap. Een vraag bovendien die raakt aan de waardering van grond. Daarmee komen we bij de olifant in de kamer van de huidige ruimtelijke ordening: de grondpolitiek en het grondinstrument. Johan Remkes benoemde in zijn stikstofgesprekken vijf richtingen voor een duurzame agrarische sector: innovatie, extensivering (minder dieren per hectare), verplaatsing, omschakeling naar andere producten en stoppen. Ze raken stuk voor stuk aan de discussie over de waardering en betekenis van landbouwgronden. Als we boeren niet alleen zien als voedselproducenten, maar ook als producenten van maatschappelijke diensten – het vastleggen van koolstof in de bodem, het versterken van de biodiversiteit, het vasthouden van gebiedseigen water – kunnen we van een enkelvoudig naar een meervoudig landbouwkundig systeem. De economische prijs van de grond hoeft dan niet altijd gelijk te zijn aan de maatschappelijke waarde.
Voor de Alblasserwaard heb ik dit gedachtegoed met anderen uitgewerkt in het concept van een ‘waardenverkaveling’. Hoe krijg je de juiste agrarische bedrijfsvormen op de juiste plek? Hoe bieden we boeren keuzevrijheid om die plek zelf te kiezen zodat ze optimaal kunnen boeren volgens hun specifieke bedrijfskundige wensen? En hoe zorgen we dat er clusters van boeren ontstaan met gedeelde toekomstperspectieven? Want het heeft weinig zin om je als boer op weidevogelbeheer te richten met hogere waterstanden en uitgesteld maaibeheer, als de buren met grote machines op diep ontwaterde grond in het vroege voorjaar de eerste snede van het land afhalen.
We moeten ruimte creëren om de grondpuzzel opnieuw te leggen. Dat kan met een provinciale grondbank, een gebiedsfonds en een andere waardering van gronden. Als jonge boeren zekerheid krijgen voor extensief gebruik van het land door langjarige beheer- en pachtcontracten (20-30 jaar) kunnen zij ook investeren in bijbehorende stalsystemen, lichtere machines en een type koe dat past bij het bodem- en watersysteem. Dan wordt het economisch afwaarderen van gronden uiteindelijk een herwaardering van gronden door het creëren van collectieve meerwaarde.
Peter de Ruyter