Een aantal bomen bij elkaar, is niet meteen bos, zegt landschapsarchitect en kunstenaar Anna Maria Fink. We moeten ons meer bezighouden met het wordingsproces. ‘Met ons blote oog zien we misschien niets, maar ondertussen verandert er van alles.’
Tekst Djuna Spreksel
Foto Nadine van den Berg
Landschapsarchitect Anna Maria Fink houdt met twee handen een zaag vast. Ze staat voor een boom en probeert te bedenken waar ze het apparaat in de stam moet plaatsen, om het omzagen zo gemakkelijk mogelijk te laten verlopen. Zodra ze het harde geluid van de zaag hoort, probeert ze de kleine boom zo snel mogelijk om te zagen en in stukken te verdelen. Zo duurt het niet te lang, zowel voor haarzelf als voor de boom. Ze voelt de robuuste kracht van de stam, ziet het beetje licht dat binnenvalt zodra de kroon van de boom dat niet langer verhindert, en telt zijn jaarringen.
‘Het heeft iets vreemds,’ noteert ze later in haar dagboek: ‘Deze boom heeft er tientallen jaren over gedaan om hier te groeien. Aan zijn jaarringen valt af te lezen dat we even oud zouden kunnen zijn, de boom en ik. Tegelijkertijd heeft het me maar vijfentwintig minuten gekost om de boom tot houtblokken te transformeren, die ik vervolgens meeneem naar huis.’
Als Fink, die ook kunstenaar is, vanuit haar atelier in Amsterdam-Noord op deze handeling terugkijkt, doet ze dat met gemengde gevoelens. Ze is trots op de kracht van haar lichaam, maar weet ook dat ze in een klein half uur iets heeft gedood dat daarvoor nog in leven was. Een boom die er decennia over heeft gedaan om de boom te worden die het nu is. ‘Ik verander het bos zonder dat ik er iets betekenisvols achterlaat, en zonder dat er een openingsact of een overgangsritueel is. Dat roept de vraag op: wat geef ik eigenlijk terug aan het bos?’
Bregenzerwald
Al van jongs af aan spelen bossen een rol in het leven van Fink. Haar opa was eigenaar van een klein familiebos in Bregenzerwald, in de noordelijke Alpen. Een aantal jaren geleden droeg hij het over aan zijn vier dochters – waaronder de moeder van Fink. Als klein meisje speelde ze volop in het gebied, maar ondanks de fysieke nabijheid voelde ze altijd een mentale afstand tot de bossen.
Net als bij de rest van haar familieleden was haar relatie tot het bos vooral abstract. ‘Voor mijn opa was vooral het eigenaarschap van een stukje land van belang’, vertelt Fink. ‘Dat voorzag in het goede leven. Het onderhoud was voornamelijk iets wat nu eenmaal moest. Later zag ik eenzelfde houding bij mijn moeder, die het onderhoud deels ervaarde als een last. Ik zag hoe eigenaarschap en de toe-eigening een afstand kan scheppen in de menselijke relatie tot het land, omdat we vaak niet goed weten hoe met het bos te leven. We weten alleen hoe we het moeten gebruiken.’
In haar latere leven zijn het juist die menselijke relaties tot het landschap die Fink interesseren. Ze ging landschapsarchitectuur studeren aan de Academie voor Bouwkunst in Amsterdam. Daarnaast zette ze Atelier Fischbach op, waar ze haar werk als onafhankelijke ontwerper en onderzoeker combineert. Aan de hand van routines en rituelen waarin zorg centraal staat, richt ze zich op de verbondenheid tussen de mens en het landschap om hem heen.
Passief en tijdloos
Een belangrijk uitgangspunt in haar praktijk is dat mensen niet alleen veranderingen aanbrengen in het landschap, maar dat het landschap ons op allerlei manieren verandert. Geen eenrichtingsverkeer dus, maar interactie en resonantie. ‘Een van mijn grote inspiratiebronnen is antropoloog Tim Ingold. Hij zei ooit dat de wereld niet verandert door onze handelingen en acties, alsof het landschap zelf een soort passief en tijdloos decor is. Onze handelingen maken juist deel uit van een wereld die zelf constant verandert.’
Wat ervaarde ze, toen ze voor het eerst met die blik het familiebos in Oostenrijk bezocht? Fink glimlacht. ‘Ik voelde me in de eerste plaats nederig. Het bos is een habitat, waarin van alles leeft en met elkaar in verbinding staat. Het bos kan alles oplossen en heeft menselijk ingrijpen niet nodig. Dus ik herinner me dat ik vooral begon te twijfelen: wat doe ik hier eigenlijk? Niet ingrijpen, niets veranderen aan het bos kan een goede keuze zijn vanuit het oogpunt van alles wat er leeft en groeit, en de verbindingen en afhankelijkheidsrelaties die er bestaan.’
Fink noemt haar aanpak ‘belichaamd onderzoek’: met alle zintuigen aanwezig zijn in een landschap, en je richten op de gewaarwording van de manieren waarop dat landschap op ons inwerkt. Het geeft haar bovendien een ander antwoord op de vraag wat een bos eigenlijk is. ‘Een boom is geen bos. Zodra er bomen bij elkaar staan, zullen mensen zeggen: dat begint al op een bos te lijken. Maar ik geloof dat er nog een factor van belang is, en dat is tijd. Een landschap dat bestaat uit bomen heeft tijd nodig om een bos te worden.’
Bossentijd
Bovendien is mensentijd niet hetzelfde als bossentijd. ‘Kijk naar het contrast tussen de tijd die het mij kostte een boom te kappen, en de tijd die het die boom had gekost om daar te groeien. Daardoor realiseerde ik me hoe snel en gemakkelijk menselijke acties zich voltrekken.’ Wie dat werkelijk tot zich laat doordringen, kan niet meer zomaar een boom kappen, iets planten, zaaien of oogsten, denkt Fink. ‘Met ons blote oog zien we misschien niets, maar ondertussen verandert er van alles – alleen gaat het vele malen langzamer.’
Dat besef staat in schril contrast met haar ervaring als landschapsarchitect, vertelt ze. ‘Soms is er alleen ruimte voor een locatiebezoek aan het begin van een project, en nog eentje aan het einde. Het ontwerpen zelf doe je vooral aan een bureau, vaak zonder dat je langere tijd in het landschap hebt doorgebracht.’ Daardoor wordt een landschap snel een decor waarin je als mens aanpassingen aanbrengt en bijvoorbeeld wat bomen bij elkaar plaatst, zegt Fink. ‘Hoewel de professie zich zeker ontwikkelt op dit gebied, is er doorgaans toch minder aandacht voor het wordingsproces van dat bos. En voor wat dat bos nodig heeft om alles wat erin leeft en de onderlinge afhankelijkheidsrelaties daartussen te beschermen.’
Harde grenzen
Als ze nadenkt over haar werk, heeft Fink het dan ook liever niet over de vraag wat een goed landschapsontwerp behelst, maar eerder op welke manieren we dat landschap tot ons thuis kunnen maken en wat daarvoor nodig is. ‘De harde grenzen die vaak worden aangehouden tussen mens en omgeving, tussen binnen en buiten, en cultuur en natuur, kunnen daardoor zachter worden. Fysiek aanwezig zijn op de plekken waar je werkt en interactie met het landschap, in alle fasen van het werkproces – dat mag wat mij betreft nog meer deel uitmaken van het vakgebied.’