'Water is een god, heilig en puur'

Hoogleraar milieu en duurzaamheid Joyeeta Gupta groeide op in India waar elk dorp een waterreservoir had voor gemeenschappelijk gebruik. Met gasthoofdredacteur Henk Ovink sprak ze over hoe we beter voor het water kunnen zorgen, en hoe het eerlijker valt te verdelen. ‘De beschikbare hoeveelheid zou de productiecapaciteit moeten bepalen.’

 

Tekst Mark Hendriks

Foto's Richard Koek

 

Als ze goed en wel zitten, begint gasthoofdredacteur Henk Ovink over een toneelstuk dat hij de avond ervoor zag. Het schouwspel ging over de ramp met de Londense Grenfelltoren, waarbij 72 doden en 77 gewonden vielen. En dan vooral over hoe dit kon gebeuren. ‘Een Amerikaanse producent van uiterst brandbaar gevelmateriaal kan dit in het Verenigd Koninkrijk verkopen omdat de regulering er ronduit slecht is’, zegt Ovink. ‘Waarom? Omdat de Britse overheid een broertje dood heeft aan regels en zo’n fabrikant uit is op een makkelijke verkoop. Dit staat allang op papier, maar die rapporten worden niet openbaar gemaakt.’ 

Ovink richt zich tot zijn gesprekspartner, de Amsterdamse milieu- en duurzaamheidshoogleraar Joyeeta Gupta. ‘De kracht van in dit geval de toneelkunst om een grote misstand bloot te leggen raakt me en doet me denken aan jouw werk. In je onderzoeken weet je de kwetsbaarheden – zoals bij de verdeling van water – te onthullen, en tegelijkertijd zoek je op activistische wijze naar hoe het anders kan.’ 

 

Gupta glimlacht bij zoveel vriendelijke woorden. ‘Weet wel dat ik per toeval in dit onderwerp beland ben, hè. Ik houd me als jurist al langer bezig met rechtvaardigheid. Met medicijnverkoop in ontwikkelingslanden of de internationale handel in afval. Maar met water kwam ik pas in aanraking toen ik in 1990 bij het instituut voor watereducatie IHE belandde. Sindsdien verdiep ik me in de verhouding tussen mensen, landen, machtige organisaties en natuurlijke hulpbronnen. Water is er daar een van.’ 

Ze steekt direct van wal. Bijvoorbeeld over het prioriteitsbeginsel, de stelregel die de toegang tot en het gebruik van schoon zoet water al eeuwen reguleert. Het beschrijft hoe in tijden van crisis het water verdeeld moet worden. Eerst de mensen in het dorp, dan de mensen in het naburige dorp, vervolgens de dieren, enzovoorts. Dit principe is nog altijd een fundament onder het internationale waterrecht, legt Gupta uit. ‘Ik ben opgegroeid in India en veel huizen hadden een waterreservoir van klei net buiten hun deur. Mensen die langsliepen konden daar water halen.’  

Ovink: ‘Want je deelt water altijd.’ Gupta knikt. ‘Altijd. In de islamitische wereld is geld vragen voor water not done.’

 

Hydrohegemonie 

De verankering van dit soort basisregels in het internationaal recht betekent niet dat de verdeling van water vlekkeloos verloopt. Dat komt omdat diegenen die vandaag de dag controle hebben over het water en de waterinfrastructuur (pijpleidingen, dammen, putten, reservoirs) liever zelf bepalen wie toegang heeft tot het water en tegen welke prijs. Gupta noemt dat hydrohegemonie, met onrechtvaardige situaties tot gevolg. Zo hebben bovenstroomse gebieden meer macht omdat zij geneigd zijn om zich het water vanuit een soevereiniteitsdenken toe te eigenen. ‘Tussen Canada en de VS levert dit geen problemen op, omdat evenveel rivieren in- en uitstromen. Maar tussen de VS en Mexico ligt dit anders, omdat al het water van noord naar zuid stroomt.’ Ze vervolgt: ‘En binnen landen krijgt de mijnbouwindustrie vaak makkelijk toegang tot water – met vervuiling tot gevolg – vanwege de potentiële winsten die zij maken.’ 

 

Ovink refereert aan een internationaal verdrag uit 1997, bedoeld om benedenstroomse landen te beschermen en te zorgen dat ook zij beschikking hebben over voldoende schoon water. Werkt dit verdrag niet? ‘In de basis is dit verdrag prima’, antwoordt Gupta. ‘De zwakte is dat driekwart van de landen het niet heeft geratificeerd. Het principe van delen vinden we allemaal oké, maar je handtekening zetten is spannend. Want ja, je zou als bovenstrooms land zomaar macht kunnen verliezen.’ 

 

Kolonialisme

Volgens Ovink ontbreekt het ons meer en meer aan waardering voor water. In Europa is met de Kaderrichtlijn Water afgesproken dat de waterkwaliteit hoog moet zijn omdat de voedselproductie, het milieu en onze gezondheid daarbij gebaat zijn. ‘Maar wat zien we gebeuren? Het wordt geframed als iets dat van Brussel moet, als iets dat bij boeren tot economische schade leidt. Daarmee verliest deze norm zijn ware intentie, namelijk dat schoon water cruciaal is voor onze economie en ons welbevinden.’ 

 

Gupta noemt dit typisch westers. ‘Hier is nauwelijks waardering voor wat dan ook. En als het er wel is moet het uitgedrukt zijn in geld. Terwijl op veel plekken in de wereld de waardering voor water intrinsiek aanwezig is. Water is een god, heilig, puur, spiritueel.’ Ovink: ‘Maar dat leidt niet per se tot beter waterbeheer. Ik bedoel, India onttrekt meer water dan China en de VS bij elkaar.’  

 

Gupta: ‘Klopt, en dat is ook het paradoxale. De rivier is heilig, maar wel vervuild. In die landen botsen de gevolgen van economische groei met de culturele betekenis van het water. Dat komt ook door het kolonialisme. Toen is de relatie tussen mens, land en water in een ander daglicht komen te staan. Als je in India schoon water wilt, moet je mensen aanspreken op de religieuze verbinding. Maar zo gaat het nu niet.’ 

 

Rechtvaardige norm 

Als vicevoorzitter van de wetenschappelijke Earth Commission deed Gupta onderzoek naar zogenoemde ‘rechtvaardige planetaire grenzen’, die verder gaan dan de ‘gewone’ of veilige planetaire grenzen. ‘Die laatste gaan over het niet beschadigen van de planeet in het algemeen. Onze grenzen hebben tot doel dat niemand onomkeerbare schade ondervindt of in gevaar komt.’  

 

Zo mag de onttrekking van grondwater niet meer zijn dan de natuurlijke aanvulling. Maar, zo nuanceert Gupta, het grondwaterniveau is wereldwijd al zo laag dat herstel tot het ideale peil onmogelijk is. ‘Ons doel is om in ieder geval het huidige niveau te handhaven. Daarmee is het eigenlijk geen rechtvaardige norm meer, omdat het hoe dan ook mensen kwaad zal doen. Door bijvoorbeeld gebrek aan sanitatie, door bodemdaling en verzilting.’ 

 

Joyeeta Gupta in gesprek met Henk Ovink. 'Schoon water is cruciaal voor onze economie en welbevinden.'

 

Het is voor gasthoofdredacteur Ovink aanleiding om over landschapsinrichting te beginnen. Hij is benieuwd of een natuurlijke inrichting – nature based solutions – kan helpen om zo’n rechtvaardige ambitie werkelijkheid te maken. ‘Alleen als we het rigoureus aanpakken’, antwoordt Gupta. ‘Dus 60 procent teruggeven aan de natuur. En in steden de regel dat per vierkante kilometer 20 tot 25 procent open grond is, bijvoorbeeld om waterinfiltratie te stimuleren.’ 

 

Rijke wijken 

Maar ook dat blijkt niet zaligmakend. In Rotterdam worden subsidies die hiervoor beschikbaar zijn vooral benut door hoger opgeleiden. Daardoor worden rijke wijken groener, en blijven armere buurten stenig. Ovink: ‘Het echte probleem wordt veronachtzaamd en ligt dieper – systemisch, cultureel, politiek institutioneel.’ Hij pleit dan ook voor de inzet van ontwerp – niet als oplossing, maar als een manier om de complexiteit van het vraagstuk te ontrafelen. In zijn ogen zijn ontwerpers in staat om afhankelijkheden bloot te leggen, door schalen heen te denken, en terug in de tijd te gaan. Hij wil van Gupta weten of ontwerp haar kan helpen om die probleemanalyse scherper over het voetlicht te brengen. 

 

Gupta: ‘Dat kan interessant zijn. De politieke en economische dynamiek verandert vaak, dus je hebt steeds andere middelen nodig om je boodschap over te brengen.’ Ovink: ‘Dan kan ontwerp helpen. Om zaken los te trekken, om met een andere beeldtaal te provoceren.’ 

 

Kantelpunt

Aan het eind van het gesprek stellen Ovink en Gupta vast dat in de Westerse wereld de consumptie en productie omlaag moeten en dat in ontwikkelingslanden wat meer groei nodig is. Ovink: ‘Dus radicaal inkrimpen bij ons en de welvaart beter verdelen. Wat is daarvoor nodig?’ Gupta: ‘Het zou goed zijn als de hoeveelheid water die beschikbaar is de productiecapaciteit gaat bepalen. Als we ons realiseren dat water geen eindeloze bron is, en dat we het niet mogen vervuilen, gaan we op andere manieren onze huizen bouwen, ons land inrichten, kleding maken.’ 

 

‘Maar’, vervolgt ze, ‘dat betekent ook dat veel mensen hun baan verliezen. Je kan pleiten voor degrowth en het afschalen van de fossiele industrie, maar dat moet wel op een rechtvaardige manier. Het begint bij een rechtvaardig belastingsysteem. Ga ontwijking en ontduiking tegen, stop met belastingvoordelen voor de fossiele industrie. Dan komt voldoende geld vrij om mensen die hun baan verliezen te ondersteunen, en om in arme landen de toegang tot schoon water te garanderen.’ 

 

‘Ben je optimistisch’, vraagt Ovink. Er klinkt een volmondig ja. ‘Het kan niet anders dan dat de wereld er straks anders uitziet. Als het kantelpunt zich aandient kan het zomaar snel gaan.’ 

Ovink: ‘Ook als conservatieve en radicaal rechtse partijen overal in Europa de macht grijpen?’

Gupta: ‘Zulke partijen zijn bang dat ze compensatie moeten betalen, dat het vertrouwde verdwijnt. De vraag is hoe wij daarop reageren. Als we pessimistisch blijven, wordt het een self-fulfilling prophecy. Laten we op zoek gaan naar partners die een meer bescheiden wereld ook voor zich zien. Jongeren wellicht, inheemse bevolkingsgroepen, vrouwen.’ 

 

Dit artikel verscheen eerder in Blauwe Kamer 2-2024.