In een tijd waarin politiek Den Haag de nadruk legt op snel en veel bouwen, pleit de selectiecommissie dit jaar vooral voor visie. Ontwerpers moeten in staat zijn om langjarig aan projecten te werken, en het belang van goede openbare ruimtes mag niet langer onderschat worden. Het is bovendien tijd dat we gebruikmaken van de vernieuwende inzichten die ontwerpend onderzoek ons biedt. Alleen dan krijgen we transities in het landelijk gebied en de bouw van rechtvaardige steden echt voor elkaar.
Tekst Mark Hendriks
Foto's Stijn Brakkee
De busrit met de jaarboekcommissie is een tocht van uitersten. ‘s Ochtends wandelen door een opgeknapte volks- buurt in hartje Eindhoven, in de middag aan de noordkant van Arnhem struinen door een Veluws bos, waar een voormalig militair vliegveld veranderde in een woonbuurt annex broedplaats. Aan het eind van de dag lopen de commissieleden onder een warme avondzon langs de kantoren van Europol, het voormalige Joegoslaviëtribunaal en buitenlandse ambassades om het herontwerp van de openbare ruimte in dit deel van Den Haag te bekijken. Tussendoor bezoeken ze nog een nieuwe woonbuurt in Zeist, een herbestemd fort in Vught en de herstructurering van een stukje naoorlogse stad in de Utrechtse wijk Overvecht.
Die variëteit aan projecten is tekenend voor de veelkleurigheid van de vakgebieden stedenbouw en landschapsarchitectuur. Tijdens de selectiebijeenkomsten kwam van alles voorbij: van schooltuin tot stadsvisie, van ontwerpstudies over de ondergrond tot universiteitscampussen, landgoederen en nieuwe bedrijvenparken. Net als eerdere jaren bekroop ook deze commissie het gevoel dat het kiezen van de meest voorbeeldige projecten uit een stapel met zoveel verscheidenheid, neerkomt op het vergelijken van appels met peren. Een van hen zei: ‘We kunnen met geen mogelijkheid een jury zijn. Laten we curatoren zijn.’
Stand van het vak
Wat ook elk jaar terugkeert is de vraag of die veelzijdige stapel met inzendingen de stand van het vak representeert. Of zoals deze commissie onder leiding van de kersverse voorzitter Yttje Feddes het formuleerde: ‘Is hiermee de tijdsgeest te vatten?’ Eerlijk is eerlijk, dat bleek dit keer op basis van de 116 ingezonden ontwerpprojecten inderdaad niet zo makkelijk. Dat heeft onder meer te maken met de ‘traagheid’ van beide vakgebieden. De meeste projecten die nu gerealiseerd zijn, lagen 15 jaar of langer geleden op de tekentafel. Die lange looptijd is weliswaar kenmerkend voor het ontwerpvak, het betekent ook dat thema’s die nu actueel zijn onvoldoende terugkomen. Zo mist de selectiecommissie, met name in de plannen voor de openbare ruimte, vernieuwend materiaalgebruik en verrassende beplantingsplannen. Daarnaast draait het bij klimaatverandering in veel plannen nog te vaak om adaptatie. Terwijl we inmiddels behoefte hebben aan vernieuwende en structurele ingrepen of voorstellen die klimaatverandering stoppen of op zijn minst vertragen.
De vernieuwing waarnaar werd gezocht, komt wel terug in het stapeltje met ontwerpende onderzoeken, een tak van sport die volgens commissieleden volwassen is geworden. Vakgenoten zijn er een stuk beter in en opdrachtgevers zien meer en meer het belang ervan in. In dit jaarboek vindt u ontwerponderzoeken die fundamentele systeemveranderingen bepleiten. Zoals de studie
Nederland Veganland?, over hoe een radicaal uitgangspunt (in 2050 is ons dieet volledig plantaardig) tot een compleet ander landgebruik leidt. De land- bouw extensiveert en de ruimtedruk neemt af, waardoor in het landschap genoeg ruimte ontstaat voor natuur, recreatie en klimaatadaptatie. Ander voorbeeld: het ontwerponderzoek Post-Growth City naar hoe we steden rechtvaardiger maken door in gebiedsontwikkelingen afscheid te nemen van het economische groeidenken.
Revival
De selectiecommissie bestaat dit jaar naast voorzitter Feddes uit landschapsarchitect David Kloet, stedenbouwkundigen Anne Loes Nillesen en Endry van Velzen en projectontwikkelaar Eva Hekkenberg. Samen wisten ze uiteindelijk enkele rake typeringen te geven van de tijd waarin we leven. Al snel kwam de revival van de ruimtelijke ordening ter sprake. Die begon in het voorjaar van 2023 met de publicatie van vier toekomstscenario’s door het Planbureau voor de Leefomgeving. De vergezichten waren bedoeld als hulpmiddel voor politici en beleidsmakers om tot verstandig ruimtelijk beleid te komen. In diezelfde periode gingen provincies aan de slag met hun zogenoemde ‘ruimtelijke puzzels’. Daarmee moesten ze antwoord geven op de vraag van de Rijksoverheid hoe zij plaats denken te bieden aan de talloze opgaven en claims die in steden en landschappen samenkomen. Onder leiding van toenmalig minister Hugo de Jonge zijn program- ma’s opgetuigd (zoals Novex en Mooi Nederland over de borging van ruimtelijke kwaliteit) en is een nieuwe Nota Ruimte uitgebracht. Over dit document is van alles te zeggen. Bottomline is
dat het tijd is om zaken in samenhang te bekijken (in plaats van sectoraal) en dat het heilige geloof in technologische oplossingen niet zaligmakend is. Een boodschap die door de selectiecommissie van dit jaarboek wordt onderschreven.
Projectenstedenbouw
De commissie rondde haar selectiewerk af in de dagen dat het nieuwe kabinet aantrad. Het bracht de vraag op tafel of en hoe de comeback van de ruimtelijke ordening vervolg zal krijgen. Toen was dit moeilijk te beantwoorden, maar inmiddels stemmen de eerste signalen niet al te vrolijk. Het Nationaal Programma Landelijk Gebied – bedoeld om opgaven op het platteland in samen- hang aan te vliegen – werd in de zomer al naar de prullenbak verwezen. De Tweede Kamer zint op afschaffing van de Ladder duurzame verstedelijking, bedoeld om ongebreideld bouwen in het landschap tegen te gaan. En alsof dat nog niet genoeg is werd vorige maand bekend dat het kabinet overweegt om het principe van water en bodem sturend af te zwakken. De nieuwe minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Mona Keijzer lijkt zich vooral te richten op het jaarlijks bijbouwen van 100 duizend woningen, en wekt vooralsnog niet de indruk dat ze via ruimtelijke ordening (met in het kielzog planning en ontwerp) een consistent toekomstverhaal voor Nederland wil schetsen. Een verhaal waarin de stikstofcrisis, het woningtekort, klimaatverandering, de energietransitie, de omslag naar nieuwe landbouwvormen en natuurherstel in samenhang wordt bekeken.
Als we de blik verleggen naar de ontwerppraktijk ziet de commissie dat werken aan de stad vandaag de dag plaatsvindt volgens een mechanisme dat zij ‘projectenstedenbouw’ noemt. Het is een fenomeen dat ook door vorige commissies is aangestipt. Veel binnenstedelijke transformatie- en verdichtingsprojecten gaan over het toevoegen van zoveel mogelijk (kleine) woningen. De focus ligt op het plotniveau. Opgaven en ambities die zich in het publieke domein afspelen (en die juist vanwege verdichting steeds belangrijker worden) zijn niet geborgd of blijven buiten het gezichtsveld. Denk aan leefbaarheid en buurtgevoel, de verschuiving van
de auto naar lopen, fietsen en ov, de kwaliteit van de openbare ruimte en het aanbod van voorzieningen.
Engelengeduld
De selectiecommissie geeft een duidelijk signaal af: er is meer regie nodig. Om te voorkomen dat het in oude stadsbuurten, naoorlogse wijken, centrumgebieden en eenzijdige bedrijventerreinen alleen nog draait om het toevoegen van huizen. En om recht te doen aan essentiële zaken waarmee wijken aantoonbaar beter worden gemaakt. Mede hierom is de omgevingsvisie van Amersfoort opgenomen. Met duidelijke en aantrekkelijke kaarten is te zien hoe de ruimtelijke structuur van de stad een drager is voor wat er de komende twintig jaar plaatsvindt, en waar.
De commissie selecteerde projecten waarin stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten in staat zijn geweest om over een lange periode aan hetzelfde gebied te werken. Door die langjarige betrokkenheid hebben ontwerpers een stempel weten te drukken op de koers en de kwaliteit van de uiteindelijke gebiedsontwikkeling. Zoals aan de oostflank van Ede, waar oude kazerneterreinen en het gebied van de voormalige Enkafabriek stap voor stap zijn veranderd in gemengde en levendige stadswijken. Of het Oosterdokseiland in Amsterdam, waar door twintig jaar volhouden en bijsturen een on-Nederlands stuk stad is ontstaan. Ook in het landelijk gebied is die lange adem terug te zien. Met engelengeduld en met oog voor de wensen van bewoners en boeren is de loop van de Kleine Beerze in Noord-Brabant hersteld. Daarmee is een landschap gemaakt dat klaar is voor de toekomst.
Versnipperd eigendom
Onder de inzendingen ook veel raamwerkachtige ontwerpen. De commissie juicht het toe dat de bedenkers ervan wegblijven van vastomlijnde verkavelingsplannen en via flexibele strategie- en en een set aan richtlijnen gebieden een nieuwe start willen geven. Maar er is een keerzijde: door de nadruk op proces, regels en voorwaarden blijken dit soort plannen vanuit ontwikkeloogpunt weinig realistisch. Overigens is de selectiecommissie vaker kritisch op de ontwikkelstrategieën die achter projecten schuilgaan. Met name transformaties van bedrijven- en industrieterreinen tot gemengde stadswijken zijn complex, niet in de laatste plaats vanwege het versnipperde eigendom en het vele vastgoed. Hoe speel je daar met ontwerp slim op in? In ieder geval niet met tabula rasa-achtige verbeeldingen van strakke structuren, hoge torens en flitsende openbare ruimtes – aanpak- ken die in de smaak van de selectiecommissie net iets te vaak voorbijkwamen.
Om de complexiteit van het versnipperde eigendom te omzeilen, en om tegenwicht te bieden aan de plot- gerichte ontwerppraktijk, dicht de selectiecommissie de openbare ruimte een sleutelrol toe. Specifieker gesteld: de commissie pleit voor het maken van ‘lange lijnen’, waardoor projecten verbonden worden met de rest van de stad, en er naast verdichting ruimte ontstaat voor verblijf, groen en water. Om die reden staat de heringerichte openbare ruimte van het World Forum in Den Haag in dit jaarboek. Het laat zien hoe een doordacht ontwerp een grillig en versnipperd gebied kan samensmeden. Hetzelfde geldt voor het langwerpige park op een leeg spoorviaduct in Rotterdam. En op een heel ander niveau voor de Hoekse Lijn waarmee de Rotterdamse binnenstad een directe verbinding kreeg met het strand en de Noordzee.
Continuïteit
Het raakt aan de pogingen om drukke en verharde pleinen en straten, veelal gelegen in onze binnensteden, te ‘verzachten’. De selectiecommissie koos drie projecten die fietsers en voetgangers voor de auto laten gaan, waar groenstructuren, water en bomen stenige oppervlaktes vervangen, en waar de drukte plaatsmaakt voor een rustig en herkenbaar stadsbeeld. Het gaat om de belichting van het Haagse Museumkwartier, de herinrichting van de belangrijkste winkelstraat in Alkmaar en de vernieuwing van de Grote Markt in Groningen.
De kenmerken van ‘goede’ stedenbouw – ‘lange adem’ en ‘lange lijnen’ – ziet de commissie vooral terug in de wijze van vernieuwing van 20e-eeuwse stadswijken. In bijvoorbeeld de herstructurering van de Eindhovense buurt Celsius en het project Mix in het Utrechtse stadsdeel Overvecht, is ruim aandacht voor continuïteit (hoe sluit het karakter van de buurt aan bij wat bewoners vandaag de dag verlangen?). Tegelijkertijd zorgt het toevoegen van beplanting en de herinrichting van de openbare ruimte voor nieuwe en noodzakelijke verbindingen – tussen plekken, onder mensen en met de stad.
Toonbeeld van deze aanpak is de herstructurering van het Maastrichtse wijkje Blauwdorp. Ja, het was nodig om de kleine en tochtige huisjes te vervangen voor woningen die voldoen aan de eisen van deze tijd. Maar het geheim achter dit project schuilt in de ruimte die is vrijgemaakt voor een buurtpark. Deze zogenoemde Blauwe Loper fungeert niet alleen als ecologische verbinding en aangename fietsroute, het is bovenal de plek waar de echte Blauwdorpers samenkomen voor een praatje of een potje jeu-de-boules.
Dit artikel verscheen in de jaaarboekeditie van Blauwe Kamer. Dit nummer bestelt u hier, de speciale boekeditie kunt u hier kopen.